ECLI:NL:RBDHA:2016:16684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/13724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze zaak heeft eiser, een jonge, alleenstaande student van Marokkaanse nationaliteit, een visum voor kort verblijf aangevraagd om zijn neef in Nederland te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko zou hebben. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn broers eerder een visum hebben gekregen onder vergelijkbare omstandigheden, en dat de afwijzing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, aangezien de sociale en economische binding van eisers broers ten tijde van hun visumverlening niet verschilde van die van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 992,-, en moet het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/13724
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 november 2016 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1994, van Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 januari 2016 om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel ‘familiebezoek’ afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 25 mei 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 22 juni 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen. Partijen hebben nadere stukken ingediend en vervolgens aan de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont in Marokko. Met onderhavige aanvraag beoogt hij zijn neef [betrokkene] (referent) in Nederland te kunnen bezoeken.
2.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit eisers aanvraag afgewezen, omdat volgens verweerder de informatie die eiser heeft verstrekt over het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf niet betrouwbaar is en omdat eisers voornemen om Nederland tijdig te verlaten niet kan worden vastgesteld.
2.2.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers aanvraag wordt afgewezen omdat hij het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, omdat hij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en omdat hij onvoldoende sociale en economische binding heeft met Marokko. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiser incorrecte informatie heeft verstrekt over een eerdere visumaanvraag en dat eiser en referent tegenstrijdig hebben verklaard over het aantal broers en zussen dat eiser heeft. Daarnaast is van belang dat niet is aangetoond dat de referent, die zich voor eiser garantstelt, beschikt over voldoende duurzaam inkomen om zich voor eiser garant te kunnen stellen. Verder is van belang dat eiser een student is, geen verantwoordelijkheid heeft voor een eigen gezin en meerdere broers en zussen in België en Nederland heeft wonen, waardoor er sprake is van onvoldoende sociale binding met Marokko. Daarnaast is er sprake van onvoldoende economische binding, aangezien eiser een student is en niet aannemelijk is geworden dat hij vrijelijk over het geld kan beschikken van de persoon die zich in Marokko garant voor hem heeft verklaard.
2.3.
In het verweerschrift acht verweerder de uitleg van eiser voor het verschil in verklaringen over het aantal broers en zussen aannemelijk en acht verweerder eisers verklaring voor het niet vermelden van de eerdere visumaanvraag voor Frankrijk mogelijk. Daarom laat verweerder de afwijzingsgrond dat het doel en de voorgenomen omstandigheden van het verblijf niet zijn aangetoond, vallen. Ook laat verweerder in het verweerschrift de afwijzingsgrond vallen dat er geen sprake is van voldoende middelen van bestaan. Verweerder handhaaft in het verweerschrift uitsluitend de afwijzingsgrond dat een tijdige terugkeer naar Marokko niet is gewaarborgd vanwege een gebrek aan sociale en economische binding.
3.1.
In beroep is dus enkel nog in geschil of er sprake is van voldoende sociale en economische binding. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en betoogt dat zijn broers [naam broer] en [naam broer] in het verleden wel een visum hebben gekregen om hun neef in Nederland te bezoeken, terwijl ook zij destijds jongvolwassen studenten waren, zonder baan of eigen gezin. Daarnaast betoogt hij dat verweerder hem of referent hierover in bezwaar had dienen te horen.
3.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [naam broer] , geboren op [geboortedatum] 1987, op 19 juli 2010 een visum heeft aangevraagd om referent in Nederland te bezoeken. [naam broer] was toen vrijgezel en studeerde geografie aan de universiteit. Hij heeft een visum gekregen en hij heeft referent in Nederland bezocht. [naam broer] , geboren op [geboortedatum] 1991, heeft op 4 augustus 2014 een visum aangevraagd om referent in Nederland te bezoeken. [naam broer] was toen vrijgezel en student. Het visum is aan hem verleend en [naam broer] heeft referent in Nederland bezocht. Op 22 juli 2015 heeft [naam broer] wederom een visum aangevraagd om referent in Nederland te bezoeken. Hij was toen nog steeds vrijgezel en student aan de universiteit. Wederom is een visum aan hem verleend en heeft hij referent in Nederland kunnen bezoeken. Niet is gebleken dat de broers van eiser niet tijdig zijn teruggekeerd naar Marokko of dat er anderszins sprake is geweest van onregelmatigheden.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee aannemelijk geworden dat de sociale en economische binding van eisers broers ten tijde van de visumverlening aan hen, niet verschilde van eisers sociale en economische binding ten tijde van het bestreden besluit. De beide broers waren net als eiser nog jongvolwassenen, hadden geen baan en geen relatie of eigen gezin, studeerden aan de universiteit en gingen dezelfde referent in Nederland bezoeken.
3.4.
Verweerder heeft zich in zijn brief van 6 oktober 2016 op het standpunt gesteld dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat eiser, in tegenstelling tot zijn broers, bij zijn visumaanvraag niet had gemeld dat een eerdere visumaanvraag door de Franse autoriteiten was afgewezen. Ook wijst verweerder erop dat eiser en [naam broer] bij hun aanvragen hebben aangegeven enkel drie broers te hebben, terwijl [naam broer] heeft aangegeven zes broers en zussen te hebben.
3.5.
Met het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Hierbij is van belang dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting eisers uitleg voor het verschil in verklaringen over het aantal broers en zussen aannemelijk heeft geacht en eisers verklaring voor het niet vermelden van de eerdere visumaanvraag voor Frankrijk mogelijk heeft geacht. De hierbij behorende afwijzingsgronden heeft verweerder laten vallen. Daarnaast ziet de rechtbank niet in hoe deze twee door verweerder genoemde omstandigheden ertoe kunnen leiden dat eisers sociale en economische binding met Marokko anders is dan die van zijn broers toen zij een visum kregen.
4. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Indien verweerder nog vragen heeft over het aantal broers en zussen van eiser en de verklaringen van de verschillende broers hierover, ligt het op de weg van verweerder om eiser of referent hierover te horen.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1. Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,- (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FvS
D:B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.