ECLI:NL:RBDHA:2016:16655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
C-09-510153-HA ZA 16-509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de curator tot verklaring voor recht inzake inbeslaggenomen goederen in faillissement

In deze zaak vordert de curator, in hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], een verklaring voor recht met betrekking tot goederen die op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering in beslag zijn genomen. De curator is van mening dat de in beslag genomen goederen in de faillissementsboedel vallen en dat het beslag ongegrond is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de eigendom van de in beslag genomen goederen reeds in een eerdere beklagprocedure is beoordeeld. De rechtbank Zwolle-Lelystad had in 2012 geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [A] eigenaar is van de in beslag genomen goederen, en deze beslissing is onherroepelijk. De curator kan zijn vorderingen niet opnieuw aan de civiele rechter voorleggen, aangezien de eigendomsvraag al is behandeld in de strafrechtelijke procedure. De rechtbank heeft de curator veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 1.523.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/510153 / HA ZA 16-509
Vonnis van 21 december 2016
in de zaak van
[de curator]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
tevens advocaat te Almere,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [de curator] qq en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 april 2016 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 13 juli 2016;
  • de akte wijziging (grondslag) van eis van 5 oktober 2016 van de zijde van [de curator] ;
  • de akte houdende antwoord op de eiswijziging van 1 november 2016 van de zijde van de Staat;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 november 2016.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft.
1.3.
Bij brief van 18 november 2016 heeft [de curator] een aantal opmerkingen op het proces-verbaal gemaakt. Het proces-verbaal zal met inachtneming van deze opmerkingen worden gelezen. Bij dezelfde gelegenheid heeft [de curator] verzocht om een extra conclusiewisseling. Dit verzoek is, na een reactie dienaangaande van de Staat ontvangen te hebben, afgewezen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In de hoofdzaak en het incident ex 223 Rv

2.1.
Op 15 december 2011 is naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten in het kader van een strafzaak tegen [B] , verder ook te noemen [B] , onder meer een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de eenmanszaak [X] van [A] , verder ook te noemen [A] , aan de [adres] in [plaats] . [A] is op een later moment in het huwelijk getreden met [B] . Bij die doorzoeking is op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering, verder ook te noemen Sv, een geldbedrag van € 32.000,- alsmede een voorraad zilver en goud in beslag genomen.
2.2.
Namens [A] is op 26 maart 2012 op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend tegen deze inbeslagname en tegen het uitblijven van een last tot teruggave. Het klaagschrift is ter zitting van 4 april 2012 en 2 mei 2012 behandeld. In het klaagschrift is – kort samengevat – onder verwijzing naar onder meer het Handelsregister en onder meer (aankoop)nota’s aangevoerd dat de inbeslaggenomen goederen aan [A] toebehoren. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij beschikking van 16 mei 2012 het verzochte afgewezen, met de navolgende motivering:

Het Ambtsgericht heeft onder meer overwogen dat op de website van de firma [X] weliswaar als exploitant is aangegeven […] , maar gebleken is dat de telefoonaansluiting van [X] gebruikt wordt door [B] . Op deze achtergrond is de verdenking gegrond, dat de beschuldigde [B] ook de werkelijke exploitant is, aldus het Ambtsgericht. De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet kan worden gezegd dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster [= [A] , rb.] eigenaar is van genoemde goederen. De aankoopnota’s van de juwelen staan niet op naam van [X] of klaagster en in de overeenkomst van geldlening wordt geen relatie gelegd met [X] . Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is [B] verbonden aan [X] als een gemachtigde ondertekenaar met volledige volmacht. Het enkele feit dat klaagster blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig eigenaar is van [X] is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, mede gelet op overwegingen van het Ambtsgericht Essen.
Tegen deze beschikking is geen cassatieberoep ingesteld.
2.3.
Sinds 31 juli 2012 verkeert [A] in staat van faillissement. Bij vonnis van dezelfde datum is mr. [de curator] aangewezen als curator.
2.4.
Bij rechtshulpverzoek van 26 november 2015 hebben de Duitse justitiële autoriteiten het Nederlandse Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht van de veroordeling van [B] door het Landesgericht Essen op 25 februari 2013 tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 3 maanden.
2.5.
Met een rechtshulpverzoek van 10 juni 2016 hebben de Duitse justitiële autoriteiten het Nederlandse Openbaar Ministerie bericht dat tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel bij uitspraak van 11 april 2016 toelaatbaar is geacht.

3.Het geschil

In de hoofdzaak

3.1.
[de curator] qq vordert, na wijziging van eis, samengevat:
  • i)
  • ii) een verklaring voor recht: (a) (in het sub 1 a bedoelde geval) dat de gelegde beslagen op basis van artikel 33 Fw zijn komen te vervallen, en vallen onder het faillissementsbeslag; en (b) (subsidiair, in het 1 sub b en c bedoelde geval) dat de goederen die de Staat thans onder zich heeft, niet onder een rechtsgeldig beslag vallen;
  • iii) om de Staat te verbieden om de in beslag genomen goederen aan de Duitse Staat dan wel een andere derde af te geven of over te dragen;
  • iv) tot veroordeling van de Staat tot afgifte van de in beslag genomen goederen aan [de curator] qq en storting van het in beslag genomen geld op de boedelrekening op straffe van een dwangsom;
  • v) voor het geval niet voldaan wordt aan het gevorderde onder (iv) betaling van een schadevergoeding; en
  • vi) veroordeling van de Staat in de kosten.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In het incident ex artikel 223 Rv
3.4.
[de curator] qq vordert, na wijziging van eis, samengevat om de Staat voor de duur van dit geding te verbieden om de in beslag genomen goederen aan de Duitse Staat dan wel een andere derde af te geven, met veroordeling van de Staat in de kosten.
3.5.
De Staat voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In de hoofdzaak
Inleiding
4.1.
Op verzoek van de Duitse autoriteiten heeft het Openbaar Ministerie in 2011 ten behoeve van een ontnemingsvordering jegens [B] in het kader van een Duitse strafzaak conservatoir strafvorderlijk beslag (ex artikel 94a Sv) gelegd op sierraden en een geldbedrag die zijn aangetroffen in een winkelpand dat door [A] werd geëxploiteerd. Bij Duits vonnis van 25 februari 2013 is [B] strafrechtelijk veroordeeld. De Duitse autoriteiten hebben via een rechtshulpverzoek bericht dat de tenuitvoerlegging van de met die veroordeling samenhangende ontnemingsvordering toelaatbaar is. Ten tijde van de comparitie had het Openbaar Ministerie in onderhavige ontnemingsvordering nog geen rechtshulpverzoek ontvangen om over te gaan tot de executie en de uitwinning van de in beslag genomen goederen. Dit betekent dat thans op de goederen nog een conservatoir strafvorderlijk beslag ex artikel 94a Sv rust.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de inbeslaggenomen sierraden en het geld in het vermogen van [B] vallen en of, in het verlengde daarvan, het beslag rechtmatig is. [de curator] qq heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet zo is. Hij stelt dat deze goederen in de huwelijksgemeenschap van [B] en [A] vallen, althans in eigendom toebehoren aan [A] . De goederen zijn in ieder geval geen eigendom van [B] , aldus [de curator] qq, zodat het beslag ongegrond is en de goederen onder het faillissementsbeslag vallen. In dit verband heeft [de curator] qq de verklaringen voor recht gevorderd. Het beoogde doel van de gevorderde verklaringen voor recht is dat rechtens komt vast te staan dat de inbeslaggenomen goederen in de faillissementsboedel vallen zodat [de curator] qq deze goederen kan uitwinnen ten behoeve van de crediteuren van [A] .
Ontvankelijkheid
4.3.
Voordat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden, moet de rechtbank eerst beoordelen of [de curator] qq ontvankelijk is in zijn vordering. De Staat heeft in dit verband als verweer gevoerd dat dat laatste niet het geval is en dat [de curator] qq zijn vorderingen in een strafvorderlijke procedure aanhangig kan respectievelijk had moeten maken. De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.
Voorop staat dat de burgerlijke rechter “restrechter” is. De rechtzoekende is slechts ontvankelijk bij de burgerlijke rechter, indien voor de betrokkene (i) geen strafrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft open gestaan waarin de eigendomsrechten op de inbeslaggenomen goederen en, in het verlengde daarvan, de inbeslagname getoetst kunnen worden, of (ii) indien weliswaar een mogelijkheid bestaat of heeft bestaan om het geschil aan de orde te stellen in een bijzondere, daarvoor aangewezen rechtsgang, maar deze rechtsgang niet met voldoende waarborgen is omkleed. Bijvoorbeeld indien de strafvorderlijke procedure zodanig in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen, dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter. Derhalve zal de rechtbank moeten beoordelen óf [de curator] een strafvorderlijke rechtsgang tot zijn beschikking heeft (gehad).
Beklagprocedure ex artikel 552a Sv
4.5.
De rechtbank overweegt dat artikel 552a lid 1 Sv aan belanghebbenden de mogelijkheid biedt om zich schriftelijk te beklagen over de inbeslagneming en over het uitblijven van een last tot teruggave. De beklagprocedure van artikel 552a Sv wordt naar vaste rechtspraak aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. [A] heeft, voordat zij failliet verklaard is, beklag gedaan tegen de inbeslagname van de goederen. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft dit klaagschrift bij beschikking van 16 mei 2012 afgewezen omdat, samengevat, niet kan worden gezegd dat buiten redelijke twijfel staat dat [A] eigenaar is van de in beslag genomen goederen. Tegen deze beschikking is geen cassatieberoep ingesteld, zodat deze beslissing onherroepelijk is, en als uitgangspunt heeft te gelden dat de goederen toebehoren aan [B] en dat onder hem rechtmatig conservatoir beslag gelegd is.
4.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat er in beginsel aan in de weg dat [de curator] qq, als degene die in de rechten van [A] is getreden, nogmaals in een procedure bij de civiele rechter de eigendom van de in beslag genomen goederen nogmaals kan laten toetsen. Dat het niet mogelijk is om in het kader van de procedure ex artikel 552a Sv een verklaring voor recht te vorderen maakt dit niet anders. Het doel van deze verklaring voor recht is immers evenzeer om de eigendom van de inbeslaggenomen goederen te laten toetsen en in het verlengde daarvan de rechtmatigheid van het conservatoir beslag. Indien zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen die een ander licht doen schijnen op de eigendom van de in beslag genomen goederen, dan is het nog wel mogelijk om het beslag opnieuw te laten beoordelen, zij het door de strafrechter. Het ligt dan op de weg van de curator als belanghebbende om binnen de in artikel 552a lid 3 Sv genoemde termijnen een klaagschrift bij de bevoegde strafrechter in te dienen en in het licht van die nieuwe feiten en omstandigheden de eigendomsrechten en de rechtmatigheid van het conservatoir beslag op de goederen te laten toetsen.
4.7.
Verder overweegt de rechtbank nog in het kader van hetgeen onder 3.1 sub ii gevorderd is dat aan de beoordeling van de vraag of het conservatoir beslag ex artikel 94a Sv is overgegaan in het algemene faillissementsbeslag ex artikel 33 Fw de vraag vooraf gaat wie de eigenaar is van de in beslag genomen goederen. Immers, alleen in het geval in rechte komt vast te staan dat de in beslag genomen goederen geen eigendom zijn van [B] , dan vervalt het beslag en vallen deze goederen in de faillissementsboedel. In het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dient de beoordeling van die eigendomsvraag plaats te vinden in het kader van de beklagprocedure ex artikel 552a Sv, zodat de gevorderde verklaring voor recht geen zelfstandige rechtsingang biedt bij de burgerlijke rechter.
4.8.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [de curator] qq een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ter beschikking staat althans gestaan heeft en hij derhalve niet-ontvankelijk is in zijn procedure.
Vordering ex artikel 438 Rv
4.9.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat vanaf het moment dat de Staat overgaat tot executie, [de curator] qq de mogelijkheid heeft om als belanghebbende het eigendomsrecht van de in beslag genomen goederen (nogmaals) door de burgerlijke rechter te laten toetsen. Op voorwerpen waarop strafvorderlijk conservatoir beslag gelegd is, zo is bepaald in artikel 574 Sv, geschiedt het verhaal volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verder ook te noemen: Rv. Dit betekent dat zodra het Openbaar Ministerie de beschikking heeft over een executoriale titel, het conservatoire beslag overgaat in een executoriaal beslag (artikel 704 lid 1 Rv). Geschillen die vervolgens in verband met de executie rijzen worden in kort geding gebracht voor de (civiele) voorzieningenrechter die naar de gewone regels bevoegd is (artikel 438 lid 1 en 2 Rv). Derden die een belang hebben bij de executie, bijvoorbeeld omdat zij pretenderen een eigendomsrecht te hebben op de in beslag genomen goederen, kunnen zich verzetten tegen de executie door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde, in dit geval de Staat en [B] (artikel 438 lid 5 Rv). Voor zover een zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding, kan de voorzieningenrechter de zaak op verlangen van de eiser verwijzen naar de bodemrechter (artikel 438 lid 3 Rv). Indien [de curator] qq te zijner tijd in de executiefase de eigendomsvraag wil laten toetsen, dan dient hij een executiegeschil aanhangig te maken en die procedure te doorlopen.
In het incident ex artikel 223 Rv
4.10.
De incidentele vordering om voor de duur van het geding een verbod op de vervreemding van de in beslag genomen goederen op te leggen, volgt hetzelfde lot als de hoofdzaak. Ook deze vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard.
In de hoofdzaak en het incident ex artikel 223 Rv
4.11.
[de curator] qq wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten aan de zijde van de Staat. Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 619 (griffierecht) en
€ 904 (salaris advocaat), hetgeen uitkomt op een totaalbedrag van € 1.523. Het salaris advocaat is gebaseerd op twee punten tegen tarief II. In het kader van de incidentele vordering ex artikel 223 Rv wordt het salaris advocaat op nihil gesteld, nu deze vordering inhoudelijk samenvalt met de vordering in de hoofdzaak en niet gebleken is dat het incident extra handelingen van de zijde van de advocaat van de Staat heeft vereist.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [de curator] qq niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
veroordeelt [de curator] qq in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.523, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016. [1]

Voetnoten

1.type: