Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
bezwaarschrift op grond van het Wetboek van Strafvorderingin de zaak tegen de verdachte:
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de verdachte, geboren in 1975, via zijn raadsman op 18 december 2015 een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering van de officier van justitie om bepaalde opgemaakte stukken, zoals tapgesprekken en observatieverslagen, op een gegevensdrager te verstrekken. De raadsman beroept zich op artikel 32, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat de mogelijkheid biedt om bezwaar te maken tegen het niet verstrekken van processtukken. De officier van justitie, mr. P.P.E. van de Riviere, heeft gereageerd en aangegeven dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de relevante stukken in te zien en te beluisteren bij de Centrale Balie van het Paleis van Justitie in Den Haag. Hij stelt dat er geen processtukken worden onthouden en dat de verdediging kennis mag nemen van de stukken zoals bedoeld in artikel 34 Sv.
De rechter-commissaris heeft het bezwaarschrift in behandeling genomen en besloten om eerst een overleg te houden met de verdediging en de officier van justitie om te kijken of er een oplossing kan worden gevonden. Tijdens dit overleg op 15 januari 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De raadsman heeft volhard in zijn verzoek, terwijl de officier van justitie zijn eerdere standpunt heeft herhaald.
Na beoordeling van het bezwaarschrift concludeert de rechter-commissaris dat de officier van justitie de verdediging voldoende gelegenheid heeft geboden om kennis te nemen van de relevante stukken. De rechter-commissaris oordeelt dat er geen bewijs is dat de verdediging de toegang tot bepaalde processtukken is ontzegd. Daarom wordt het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De beschikking is gegeven op 20 januari 2016 door mr. C.H.M. Royakkers, rechter-commissaris.