ECLI:NL:RBDHA:2016:1663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
15/17570 en 15/17568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot verlening van verblijfsvergunningen op basis van asielmotieven en hardheidsclausule

Op 17 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 15/17570 en 15/17568, waarin verzoekers, een moeder en haar zoon, een voorlopige voorziening vroegen om uitzetting te voorkomen. Verzoekster had op 24 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van overige humanitaire redenen, terwijl verzoeker een aanvraag deed voor een verblijfsvergunning regulier op basis van familieleven volgens artikel 8 van het EVRM. Beide aanvragen werden op 28 september 2015 afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarna verzoekers bezwaar maakten en om voorlopige voorzieningen vroegen.

Tijdens de zitting op 11 februari 2016, waar verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, werd het verzoek om voorlopige voorziening besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen had, maar dat het oordeel voorlopig was en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet zou binden. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster, geboren in Moermansk, Russische nationaliteit heeft en dat zij en haar zoon in Nederland willen blijven vanwege de steun van een vriendin. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen omdat verzoekers niet beschikten over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de hardheidsclausule niet van toepassing was, aangezien de aangevoerde omstandigheden asielgerelateerde gronden betroffen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten de aanvragen af te wijzen en dat verzoekers in Litouwen hun asielaanvraag konden indienen. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen en de bezwaarschriften ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2016, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/17570 en 15/17568
V-nummers: [V-nummers]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 17 februari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam1] , verzoekster,
[naam2] , verzoeker,
tezamen: verzoekers,
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 24 augustus 2015 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘verblijf op grond van overige humanitaire redenen’ ingediend. Namens verzoeker is een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM’ ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 september 2015 zijn de aanvragen afgewezen.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op de ingediende bezwaren.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig J.M. Wezenbeek, tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beslist de voorzieningenrechter, indien een verzoek is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning, zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar.
3. Verzoekster heeft gesteld te zijn geboren in Moermansk op [geboortedag1] 1974 en de Russische nationaliteit te bezitten. Op 26 september 2014 heeft zij mede namens verzoeker (haar zoon), geboren op [geboortedag2] 2014, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij besluit van 17 november 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Bij uitspraak van 12 februari 2015, kenmerk AWB 14/26061 en 14/26063, heeft de voorzieningenrechter van deze zittingsplaats het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Op 28 april 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep deze uitspraak bevestigd.
4. Verzoekster heeft ter onderbouwing van de huidige aanvraag op 20 april 2015 haar levensverhaal opgeschreven. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verzoekster wenst met haar zoon in Nederland te blijven omdat zij zich hier veilig voelt. Ze wil een nieuwe toekomst opbouwen in de nabijheid van de in Nederland wonende [naam3] , een Nederlandse vrouw die zij al jaren - nog uit de tijd dat verzoekster in Egypte woonde - kent en met wie zij goed bevriend is. Zij krijgt in het dagelijks leven veel steun van deze vrouw, die zij als een zus beschouwt, en van haar partner, familie en vrienden. Verzoekster heeft ervoor gekozen om niet opnieuw een asielaanvraag in te dienen omdat zij vreest dat haar bij een dergelijke aanvraag in Litouwen of Nederland zal worden tegengeworpen dat zij zich voor bescherming tot de autoriteiten dient te wenden. Ook stelt zij in Litouwen problemen te zullen ondervinden omdat (etnische) Russen in Litouwen niet worden geaccepteerd. Verder heeft zij in Litouwen niemand op wie zij terug kan vallen.
5. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat verzoekers niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder ziet in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding verzoekers op grond van de hardheidsclausule alsnog vrij te stellen van het mvv-vereiste, nu geen sprake is van familie- of privéleven in Nederland. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd (buiten Nederland slachtoffer geworden van mensenhandel, gedwongen prostitutie, mishandeling in en buiten huwelijk en verkrachting) als asielmotieven moeten worden aangemerkt. Zoals volgt uit paragraaf B1/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 kunnen asielgerelateerde gronden niet leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. In de eerdere asielprocedure is al in rechte komen vast te staan dat de Litouwse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor verzoeksters asielaanvraag. Er is dan ook geen enkele reden om verzoekster in bezwaar te horen, aldus verweerder. Verzoekster en haar zoon zullen worden overgedragen aan de Litouwse autoriteiten en zij kan haar levensverhaal daar naar voren brengen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat de medische situatie van verzoekster niet met recente stukken is onderbouwd, zodat een beoordeling hiervan achterwege blijft.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het beroep op de hardheidsclausule in redelijkheid heeft kunnen afwijzen omdat er sprake is van asielgerelateerde gronden die in een asielprocedure dienen te worden beoordeeld.
Overigens blijkt uit de stukken dat verzoekster haar situatie in de procedure die tot de eerdergenoemde uitspraak van deze zittingsplaats van 12 februari 2015 heeft geleid, naar voren heeft gebracht. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar een brief van 19 januari 2015, waarbij als bijlage 1 een aan de rechtbank gerichte brief van verzoekster is gevoegd.
Blijkens de - in hoger beroep bevestigde - uitspraak van 12 februari 2015 hebben de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet geleid tot het oordeel dat verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken door gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
8. Verweerder heeft derhalve terecht besloten om de aanvraag van verzoekster af te wijzen wegens het ontbreken van een mvv en haar voor het overige verwezen naar de in Litouwen te voeren asielprocedure. De van verzoekster afhankelijke aanvraag van verzoeker komt derhalve evenmin voor inwilliging in aanmerking.
9. Op grond van het voorgaande dienen de verzoeken om voorlopige voorziening te worden afgewezen.
10. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken worden de bezwaarschriften met toepassing van artikel 78 van de Vw ongegrond verklaard.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaken is er geen aanleiding voor het treffen van voorlopige voorzieningen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de bezwaren ongegrond;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.