ECLI:NL:RBDHA:2016:16629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/6433 en 16/4533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over intrekking verblijfsvergunning en standstill-bepaling voor Turkse werknemers

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 september 2016, wordt geoordeeld dat er sprake is van een gebrek in het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Eiser, een Turkse nationaliteit, had zich beroepen op artikel 13 van Besluit 1/80, de standstill-bepaling, die stelt dat Turkse werknemers niet onder strengere voorwaarden mogen worden gesteld dan die golden op het moment van inwerkingtreding van het aanvullend protocol. De rechtbank oordeelt dat de afschaffing van het beleid neergelegd in B1/1.2.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 1994 een aanscherping vormt die in strijd is met de standstill-bepaling. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de aanscherping onder een van de in artikel 14 van Besluit 1/80 bedoelde beperkingen valt. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. Tevens wordt een voorlopige voorziening getroffen die de staatssecretaris verbiedt eiser uit te zetten tot vier weken na de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/6433 (beroep)
AWB 16/4533 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 30 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Turkse nationaliteit,
eiser, verzoeker
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. A. Kotan, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [naam 1] (referente)’ met terugwerkende kracht tot 6 augustus 2014 ingetrokken. Tevens omvat het primaire besluit een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 4 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 20 juni 2016 verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referente, geboren op [geboortedatum 2] en in bezit van de Turkse en Nederlandse nationaliteit, is gehuwd met eiser. Samen hebben ze een dochter.
Op 23 april 2014 is door referente de procedure Toegang en Verblijf (TEV) gestart door indiening van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiser. Bij deze aanvraag is overgelegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen referente en de vennootschap onder firma [naam 2] van 1 december 2013 voor 40 uren per week, met een salaris van € 1600,- bruto per maand.
Bij brief van 17 juli 2014 is aan referente meegedeeld dat geen bezwaar bestaat tegen afgifte van een mvv aan eiser. In deze brief is vermeld dat referente verplicht is wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht van eiser aan verweerder te melden. Eiser is met ingang van 6 augustus 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ‘verblijf bij familie- of gezinslid [naam 1] (referente)’.
Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum, omdat referente informatie heeft achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid. Op het moment van afgifte van de mvv voldeed referente niet meer aan het middelenvereiste, omdat zij met ingang van 1 mei 2014 minder is gaan werken dan de contracturen en deze uren in mindering zijn gebracht op haar salaris. Deze informatie is niet aan verweerder gemeld.
Eiser beroept zich, onder verwijzing naar de standstill-bepaling neergelegd in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (Besluit 1/80), op het beleid neergelegd in B1/1.2.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994). Volgens het Europese Hof van Justitie (het Hof) moet de standstill-bepaling zo worden opgevat dat zij de invoering van alle nieuwe maatregelen verbiedt die tot doel of tot gevolg zouden hebben de vestiging van Turkse staatsburgers in een lidstaat te onderwerpen aan strengere voorwaarden dan die welke voortvloeien uit de regels die op de datum van inwerkingtreding van het aanvullend protocol voor de betrokken lidstaat golden (zie het arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in de zaken Abatay en anderen en Nadi Sahin, ECLI:EU:C:2003:572). In de arresten Toprak en Oguz van 9 december 2010 (ECLI:EU:C:2010:756) heeft het Hof geoordeeld dat een aanscherping van een na 1 december 1980 ingevoerde bepaling, die een versoepeling vormde van de op 1 december 1980 ingevoerde bepaling, een ‘nieuwe beperking’ vormt en daarmee in strijd is met de standstill-bepaling. Het gevolg is dat wanneer na 1 december 1980 tijdelijk een gunstigere regeling heeft gegolden, de afschaffing van die tijdelijke regeling niet geldt ten aanzien van Turkse onderdanen. Voor hen blijft de gunstigere regel dus gewoon gelden. Daarvan is in dit geval sprake. Verweerder heeft niet onderkend dat ten aanzien van eiser nog steeds B1/1.2.3.5 Vc 1994 geldt.
3.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het beroep op de in artikel 13 van Besluit 1/80 neergelegde standstill-bepaling niet kan slagen. Referente heeft haar Turkse nationaliteit niet aangetoond en, los daarvan, betreft de bepaling slechts een tijdelijke versoepeling van het beleid. Deze beleidsregel is niet terug te vinden in eerdere Vreemdelingencirculaires. Derhalve is geen sprake van een verslechtering van het beleid.
In zijn verweerschrift heeft verweerder verwezen naar een brief van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel van 28 februari 2011 aan de voorzitter van de Tweede Kamer. In deze brief is aangegeven dat het arrest Toprak gevolgen heeft voor het beleid betreffende het zoekjaar na verbreking huwelijk, maar geen verdere gevolgen heeft.
3.2
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat van de Turkse nationaliteit van referente wordt uitgegaan en dat eiser zich op artikel 13 van Besluit 1/80 kan beroepen. Verweerder heeft zich ten aanzien van zijn standpunt dat geen sprake is van aanscherping van het beleid na B1/1.2.3.5 Vc 1994 aanvullend op het standpunt gesteld het middelenvereiste ook al in 1980 bestond. De normen wijzigen naar aanleiding van economische en maatschappelijke omstandigheden. Een afschaffing van een versoepeling op grond van gewijzigde economische en maatschappelijke omstandigheden is geen aanscherping als bedoeld in genoemde arresten van het Hof.
3.3
Niet in geschil is dat referente met ingang van 1 mei 2014 (tijdelijk) minder is gaan werken dan de contracturen. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus dat de gegevens omtrent de gewijzigde inkomsten niet tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid, omdat referente op grond van het beleid neergelegd in B1/1.2.3.5 Vc 1994, dat ten aanzien van eiser nog gelding heeft, nog aan het steeds aan het middelenvereiste voldeed.
3.4
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser zich kan beroepen op de in artikel 13 Besluit 1/80 neergelegde standstill-bepaling. Evenmin is in geschil dat het door eiser aangehaalde beleid in de Vc 1994 is neergelegd en dat dit beleid met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) (na het verstrijken van de overgangsrechtelijke bescherming) is afgeschaft. Voorts is niet in geschil dat voornoemd beleid gunstiger is dan het thans geldende middelenvereiste. In geschil is of het met de afschaffing van dit (tijdelijke) beleid ingevoerde (minder gunstige) middelenvereiste is aan te merken als een door de standstill-bepaling verboden nieuwe beperking.
3.5
Ingevolge artikel 13 van besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
3.6
In paragraaf B1/1.2.3.5 van de Vc 1994 is - voor zover van belang - het volgende beleid opgenomen.

Afwijking van het middelenvereiste

In afwijking van de hiervoor beschreven middeleneis gelden andere normen voor:
1. een Nederlander;
2. een als vluchteling toegelaten vreemdeling (zie ook B7);
3. een houder van een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde;
4. een houder van een vergunning tot vestiging.
Ten aanzien van de categorieën waarvoor een afwijking van het middelenvereiste geldt, wordt het volgende onderscheid gemaakt:
a. Personen van 18 tot 23 jaarAls voldoende inkomen voor personen van 18 tot 23 jaar geldt:
een zelfstandig verworven inkomen uit arbeid van ten minste
32uur per week, ongedacht de hoogte van het inkomen.
Indien betrokkene minder dan
32uur per week werkt en daarmee ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen van de Abw haalt, is gezinshereniging of gezinsvorming eveneens mogelijk.
Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als
duurzaambeschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste een jaar beschikbaar zijn.
b. Personen van 23 jaar en ouderAls voldoende inkomen voor personen van 23 jaar en ouder geldt:
1. een zelfstandig verworven inkomen uit een dienstverband, waarmee ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen van de Abw wordt verdiend;
2. een uitkering krachtens de Ww (conform het 4-uit-5-criterium van artikel 17Ww) waarmee ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen van de Abw wordt verdiend;
De onder b.1 en b.2 genoemde middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als
duurzaambeschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste een jaar beschikbaar zijn.
De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor degenen die als zelfstandig ondernemen werkzaam zijn.
3.7
In het arrest Commissie tegen Nederland van 29 april 2010 (ECLI:EU:C:2010:228) heeft het Hof overwogen dat artikel 13 van Besluit 1/80 vanaf de datum van inwerkingtreding in de betrokken lidstaat de invoering verbiedt van nieuwe beperkingen van de uitoefening van het vrije verkeer van werknemers, met inbegrip van beperkingen betreffende de materiële en/of procedurele voorwaarden inzake de eerste toelating tot het grondgebied van deze lidstaat van Turkse staatsburgers die voornemens zijn aldaar van deze vrijheid gebruik te maken.
In het arrest van 7 november 2013, Demir tegen Nederland (ECLI:EU:C:2013:725), heeft het Hof overwogen dat een beperking, die tot doel of tot gevolg heeft dat aan de gebruikmaking door een Turks staatsburger van het vrij verkeer van werknemers op het nationale grondgebied strengere voorwaarden worden gesteld dan die welke golden bij de inwerkingtreding van Besluit 1/80, is verboden, tenzij zij valt onder een van de in artikel 14 van dat besluit bedoelde beperkingen dan wel rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van het legitieme doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken daarvan.
In arrest van 21 januari 2010, Commissie tegen Duitsland (ECLI:EU:C:2010:25), heeft het Hof overwogen dat een lidstaat geen strengere eisen stelt, en dus niet in strijd met een standstill-bepaling handelt, indien hij een criterium waarvan de bewoordingen dezelfde zijn gebleven toepast op een gewijzigde feitelijke situatie en dus niet een verslechtering van de juridische situatie of de bestuurspraktijk inhoudt, en slechts die gewijzigde feitelijke situatie tot een andere uitkomst leidt dan het geval zou zijn geweest ten tijde van de inwerkingtreding van die standstill-bepaling.
In genoemd arrest Toprak en Oguz heeft het Hof verklaard dat artikel 13 van Besluit 1/80 zo moet worden uitgelegd dat een aanscherping van een na 1 december 1980 ingevoerde bepaling, die een versoepeling vormde van de op 1 december 1980 toepasselijke bepaling, een nieuwe beperking vormt in de zin van dat artikel, ook wanneer door deze aanscherping de voorwaarden voor verkrijging van de vergunning ten opzichte van de voorwaarden uit hoofde van die bepaling die van kracht was op 1 december 1980 niet strenger worden.
3.8
Niet in geschil is dat het middelenvereiste een materiële en/of formele voorwaarde op het gebied van toegang en verblijf betreft die ertoe strekt de legaliteit van Turkse onderdanen vast te stellen.
3.9
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het na de afschaffing van het beleid onder B1/1.2.3.5 Vc ingevoerde beleid niet is aan te merken als een aanscherping waarop de standstill-bepaling ziet. In voormeld beleid is voor categorieën personen
een gunstiger middelenvereiste neergelegd dan nadien is ingevoerd en thans geldt. Het beleid bevat daarmee gunstiger voorwaarden voor toegang en verblijf. Dat met het nadien geldende beleid sprake is van toepassing van eenzelfde criterium, ingevuld op grond van gewijzigde economische omstandigheden, zoals verweerder betoogt, volgt de rechtbank daarom niet. Van een situatie als bedoeld in het onder rechtsoverweging 3.7 genoemde arrest Commissie tegen Duitsland is dan ook geen sprake. Verweerder heeft niet gesteld dat de aanscherping valt onder een van de in artikel 14 van Besluit 1/80 bedoelde beperkingen dan wel rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van het legitieme doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken daarvan. Gelet op het voorgaande, is het met de afschaffing van dit gunstiger beleid ingevoerde strengere middelenvereiste, gelet op de aangehaalde arresten Toprak en Oguz, aan te merken als een aanscherping en een nieuwe beperking van de uitoefening van het vrije verkeer van Turkse werknemers in de zin genoemde standstill-bepaling.
3.1
Nu referente, gelet op haar Nederlandse nationaliteit en haar leeftijd ten tijde van de aanvraag, valt onder de categorieën genoemd in het beleid B1/1.2.3.5 Vc 1994, is de door verweerder verrichtte toetsing aan het middelenvereiste, zoals dat geldt na de afschaffing van voormeld beleid in strijd met de standstill-bepaling. De rechtbank volgt eiser dan ook in zijn betoog, dat verweerder bij beoordeling van de vraag of bekendheid met de gewijzigde inkomensgegevens van referente tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid, ten onrechte niet getoetst heeft aan het beleid neergelegd in B1/1.2.3.5 Vc 1994. De intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning is daarom niet draagkrachtig gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu verweerder nog dient te beoordelen of de bekendheid met de gewijzigde inkomensgegevens van referente bij toetsing aan het van toepassing zijnde beleid neergelegd in B1/1.2.3.5 Vc 1994 tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.
Het verzoek om voorlopige voorziening
8. Nu de rechtbank verweerder in de gelegenheid stelt het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorlopige voorzieing te treffen.
9. Met toepassing van artikel 8:82, vijfde lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
10. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, onder de voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te kennen geeft van die gelegenheid gebruik te willen maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder eiseres uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank einduitspraak heeft gedaan op het beroep;
- draagt verweerder op € 168,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 496,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de tussenuitspraak in de hoofdzaak betreft, alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open voor zover het betreft het verzoek om voorlopige voorziening.