ECLI:NL:RBDHA:2016:16611
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eis gezinsvorming voor binnenkomst niet in strijd met Gezinsherenigingsrichtlijn
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ethiopische eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) met het doel van gezinshereniging, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet tot het gezin van de referent behoorde op het moment van diens inreis in Nederland. De eiseres betoogde dat deze eis in strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn en ongerechtvaardigd onderscheid maakte tussen al getrouwde en niet getrouwde asielzoekers, wat in strijd zou zijn met artikel 8 en 14 van het EVRM.
De rechtbank overwoog dat de eis dat de gezinsband vóór de inreis van de referent moest bestaan, niet in strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse wetgever deze eis al had geïmplementeerd bij de oorspronkelijke invoering van de richtlijn en dat er geen sprake was van een heroverweging van de implementatie. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiseres dat de eis ongerechtvaardigd onderscheid maakte, en stelde vast dat het recht op gezinshereniging niet onmogelijk werd gemaakt, aangezien de eiseres via een reguliere aanvraag alsnog in Nederland kon verblijven.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Singeling, in aanwezigheid van griffier B.V.A. Corstens.