In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft echter aangevoerd dat zijn gemachtigde het voornemen tot afwijzing van de aanvraag niet heeft ontvangen, waardoor hij niet in staat was om een zienswijze in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het voornemen niet rechtstreeks aan eiser of zijn gemachtigde heeft toegezonden, maar aan de Raad voor Rechtsbijstand (RvR), met de verwachting dat deze de stukken zou doorsturen. De rechtbank oordeelt dat deze handelwijze onvoldoende zorgvuldig is geweest, aangezien het risico bestond dat het voornemen niet bij eiser of zijn gemachtigde zou aankomen. Dit risico heeft zich verwezenlijkt, wat betekent dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 992,00.