Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: mr. T.A. Nieuwenhuijsen,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1.Procedure
- de dagvaarding van 1 juni 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de op 12 augustus 2016 gehouden comparitie van partijen, waarbij namens DUWO is verschenen [MF] bijgestaan door haar gemachtigde alsmede [gedaagde] ;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
2.De feiten
f338,02 was voor de wooneenheid en het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten die volgens de huurovereenkomst worden gedeeld met de medebewoners van de woongroep. Het gehuurde wordt aangeduid als een zelfstandige woonruimte.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Studenten Huisvesting(schuingedrukt door kantonrechter). Er zijn verder in de overeenkomst zelf geen bedingen opgenomen die deze of de woonruimte bijzonder maken. Van doorslaggevende betekenis kan dit echter niet zonder meer zijn, omdat het vierde lid bij wet van 1 juni 2006 is toegevoegd aan artikel 7:274 BW, terwijl de overeenkomst tussen partijen dateert uit 1989. Hierdoor was er voor (de rechtsvoorganger van) DUWO geen noodzaak in het kader van de doorstroming uitdrukkelijk in de overeenkomst op te nemen dat de woonruimte voor studentenhuisvesting bestemd is.
voornaamstebinding aan [woonplaats] vermeld studerende te zijn aan de TU. Dat er vervolgens niets met deze uitdrukkelijk verzochte en gegeven informatie zou worden gedaan is onlogisch. Daarnaast heeft [gedaagde] een inschrijfformulier van de SDSH, een studentenhuisvester, en niet van de gemeente zelf ingevuld. Dat SDSH als studentenhuisvester ook (studenten)woningen verhuurde aan niet-studenten is voor de beoordeling of in dit specifieke geval de huurder bekend kon zijn met de bestemming van het gehuurde niet relevant omdat daaruit niet is af te leiden dat het gehuurde in kwestie daardoor juist niet voor studentenhuisvesting bestemd was. Bovendien is niet relevant wat destijds in zijn algemeenheid het beleid van SDSH was en evenmin is de handelwijze van SDSH en/of DUWO bij andere huurders relevant (voor zover [gedaagde] hiermee ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekend was), maar is slechts relevant hoe er in het geval van [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst is gehandeld en wat hij daaruit heeft kunnen en moeten begrijpen. Uit het gegeven dat het gehuurde een zelfstandige woning betreft volgt niet dat het dus een reguliere woning is. Ook zelfstandige woningen kunnen bestemd zijn voor studentenhuisvesting. Dat het een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft maakt evenmin dat er sprake is van een reguliere woning. Ten aanzien van de uitspraak van minister Blok dat bestaande contracten worden gerespecteerd waaraan [gedaagde] refereert, is gebleken dat deze uitspraak van de minister geen betrekking heeft op de onderhavige zaak aangezien de overeenkomst dateert van vóór 15 juli 2006.