ECLI:NL:RBDHA:2016:16560
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van vorderingen in kort geding wegens niet betrekken geëxecuteerde partij
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Zwammerdam Materieel B.V. en de Staat der Nederlanden. Zwammerdam vorderde een verbod op de executoriale verkoop van een Mercedes E-klasse, die in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [A]. De rechtbank oordeelde dat Zwammerdam niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij in strijd met artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) had nagelaten de geëxecuteerde, [A], in de procedure te betrekken. Dit artikel vereist dat zowel de executant als de geëxecuteerde worden gedagvaard om verzet tegen de executie te kunnen doen. De rechtbank benadrukte dat dit voorschrift van dwingend recht is en dat niet-naleving leidt tot niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank overwoog verder dat, hoewel Zwammerdam stelde eigenaar te zijn van de Mercedes, de Staat voldoende aannemelijk had gemaakt dat [A] als rechthebbende kon worden aangemerkt. De Staat had bewijs geleverd dat [A] betrokken was bij de aanschaf en het gebruik van de Mercedes, wat leidde tot de conclusie dat de Staat zich op de Mercedes kon verhalen in het kader van de ontnemingsmaatregel die aan [A] was opgelegd. De rechtbank wees de vorderingen van Zwammerdam af en veroordeelde haar in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het betrekken van alle relevante partijen in procedures die betrekking hebben op executie en het naleven van de wettelijke vereisten voor verzet tegen executie.