ECLI:NL:RBDHA:2016:16549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
5473741 RP VERZ 16-50738 en 5494096 RP VERZ 16-50759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en toewijzing van ontbindingsverzoek in arbeidszaak

In deze zaak heeft [werknemer] een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Groenehuizen DAKWERKEN B.V. te vernietigen. Hij stelt dat de opzegging op 8 september 2016 geen geldige dringende reden had. Groenehuizen heeft op zijn beurt een voorwaardelijk verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat het ontslag niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft op 30 november 2016 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging niet onverwijld was gegeven en dat de gedragingen van [werknemer] onvoldoende grond opleverden voor een ontslag op staande voet. De vordering van [werknemer] tot doorbetaling van loon werd toegewezen vanaf 8 september 2016. Daarnaast heeft de kantonrechter het verzoek van Groenehuizen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met als reden een verstoorde arbeidsrelatie. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 3 januari 2017, en [werknemer] kreeg recht op een transitievergoeding. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team kanton Den Haag
JL
Zaak-/rolnrs.: 5473741 RP VERZ 16-50738 en 5494096 RP VERZ 16-50759
Uitspraakdatum: 30 november 2016
Beschikking in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. van Benthem,
(toevoegingsnummer 3JI1392)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROENEHUIZEN DAKWERKEN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A. Bandhoe,
en in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROENEHUIZEN DAKWERKEN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. A. Bandhoe,
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. M. van Benthem.
(toevoegingsnummer 3JI1392)
Partijen zullen hierna [werknemer] en Groenehuizen worden genoemd.

1.Het procesverloop in beide zaken

1.1.
[werknemer] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op
27 oktober 2016, verzocht 1) voor recht te verklaren dat de door Groenehuizen gegeven opzegging een geldige dringende reden ontbeert, 2) de door Groenehuizen op 8 september 2016 gegeven opzegging te vernietigen, 3) om [werknemer] toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom en 4) Groenehuizen te veroordelen tot doorbetaling van loon vanaf 8 september 2016. Groenehuizen heeft een verweerschrift ingediend dat op 3 november 2016 bij de griffie is ingekomen.
1.2.
Groenehuizen heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met twaalf producties, bij de griffie ingekomen op 3 november 2016, voorwaardelijk verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en gelijktijdig het verweerschrift in de andere zaak ingediend. [werknemer] heeft een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingediend, waarbij hij verzoekt om Groenehuizen te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding wanneer het ontbindingsverzoek wordt toegewezen.
1.3.
Op 23 november 2016 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. Verschenen zijn [werknemer] in persoon en de heer [FG] namens Groenehuizen, bijgestaan door hun gemachtigden. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog diverse producties overgelegd. Na de mondelinge behandeling heeft Groenehuizen, na daartoe verkregen toestemming, nog stukken in het geding gebracht omtrent de financiële situatie van Groenehuizen.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
[werknemer] , geboren op [1986] , is, zoals blijkt uit de door [werknemer] in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst sinds [2011] in dienst bij Groenehuizen, laatstelijk in de functie van “ [functie] ” tegen een salaris van € [xx] bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en verdere emolumenten. Bestuurder van Groenehuizen is de heer [FG] (hierna: [FG] ). Arzarkan is de enige werknemer van Groenehuizen.
2.2.
[werknemer] verrichtte zijn werkzaamheden gewoonlijk in Den Haag en werkte daarbij samen met [FG] .
2.3.
Op 24 april 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en [FG] in aanwezigheid van diens vrouw. Van dit gesprek is een geluidsopname in het geding gebracht.
2.4.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft [werknemer] een handgeschreven ongedateerde brief gezonden aan [FG] en zijn vrouw met de volgende inhoud:
De beste werkgever Rik
Het waren goede tijden en slichte tijden
Ik heb vaak tegen je gelogen
Niet luisteren en dingen te verbergen en
Niet tegen je zeggen.
Ik gokte elke weekend daarom red ik het niet altijd met mijn geld
Ik wil veranderen en ga veranderen.
Goed luisteren
Goed met min geld omgaan.
Altijd schoon en fris zijn.
Onze relatie verbeteren.
Ik heb geen schulden meer.
Ik ga kijken voor een andere wooningen
Ik ga mijn rijbewijs halen.
Ik wil een gezinnetje.
Ik kijk vooruit.
Het spijt me Rik en Barbara ook
dat zij ook elke keer verdrietig word
omdat jij elke keer niet lekker thuis komt
door mij. Het spijt me Rik en Barbara.
2.5.
Op 8 september 2016 heeft tussen [werknemer] en [FG] een woordenwisseling plaatsgevonden die er toe heeft geleid dat [werknemer] de werkplek heeft verlaten.
2.6.
Groenehuizen heeft aan [werknemer] een brief geschreven, gedateerd 14 september 2016, waarin hij naar aanleiding van het voorval op 8 september 2016 de arbeidsovereenkomst met [werknemer] beëindigt wegens werkweigering. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
Ongeveer 6 jaar geleden ben jij via Den Haag op maat van de gemeente bij mij gekomen. Je gaf aan heel graag een vak te willen leren dus na een korte proeftijd zijn wij samen in zee gegaan.
Na ongeveer 4 maanden ben ik er per toeval achter gekomen dat jij erg in de schulden zat en je
vroeg mij om jou hierbij te helpen. Bij jouw huisbaas liep je dik een halfjaar achter, ziektekostenverzekering onbetaald en weinig geld om eten te kopen of rond te komen. Ook had je geen dokter of tandarts meer.
Ik had het beste met je voor omdat ik zag dat je het alleen niet redde heb ik besloten om je hierbij te ondersteunen en je op weg te helpen naar een betere toekomst.
Ik heb je in contact gebracht met bureau schuldhulpverlening, gesprekken met de huisbaas gevoerd, je in contact gebracht met mijn eigen dokter en tandarts en je huis samen met jou voorzien van een koelkast, gasfornuis en je hebt van mijn moeder een hele mooie bank gekregen waar je weer normaal op kon slapen. Ook heb ik geregeld dat jouw huisbaas een nieuw kozijn in je kamer heeft gezet, die oude kon je al 2 jaar dwars doorheen kijken van rottigheid.
Voor dit alles verwacht ik helemaal niks terug Appie, alleen dat je gewoon doet wat er gevraagd wordt overdag als je voor mij werkt.
Er zijn in de afgelopen 6 jaar zeer veel gesprekken geweest tussen ons. Gesprekken over je uiterlijk, ik noem als voorbeeld je vuile kleding, gebit dat niet op orde was. Maar ook alle keren dat je hebt gelogen tegen me hebben we meerdere keren besproken. Iedere keer gaat het weer even goed maar dan verval je weer in je oude gewoontes en gedrag. De laatste keer dat we zo’n gesprek hadden was samen met mijn vrouw bij mij thuis. Tijdens dit gesprek gaf je aan veel spijt van je gedrag te hebben en vroeg je om nog één allerlaatste kans. De brief die je toen schreef heb ik bijgevoegd aan deze papieren.
Zelfs deze kans heb je nog gehad maar deze week ging het helaas weer mis, maar nu voor de laatste keer.... Mijn geduld is op!
Donderdag 8 september 2016, het is zeer warm in Nederland, zo’n 30 graden. Jij komt voor de 3e dag achter elkaar niet hetzelfde T-shirt in de auto. Ik geef op de werkplek aan dat ik al zeker 10 keer aan je heb gevraagd om wat schoner op jezelf te zijn omdat je niet alleen mij hiermee lastig valt maar het voor de klanten niet te verkopen is dat je zo bij hun binnen komt.
De witte zoutresten bij de oksels en op de rug spreken boekdelen. Je hebt zeker 10 shirts van me gekregen maar als je zelf geen wasmachine hebt mag ik niet de dupe hiervan worden om maar te moeten afwachten wanneer jij een keer naar de wasserette gaat.
Toen ik dit had aangegeven ontsprong jij in woede, hoe ik het in mijn hoofd haalde om dit te zeggen
tegen je? Na 2 minuten bekvechten ben je weggelopen van ons werk op de steiger en ben je tegen
een schoorsteen gaan zitten.
Ik heb je 10 minuten laten afkoelen en toen heb ik je gevraagd weer aan het werk te gaan.... Jij weigerde.
Daarna ben ik bij je komen zitten om te praten.... Jij weigerde
Toen ik je zei weer aan het werk te gaan en als je dat niet deed je niet meer hoefde terug te
komen.... Ben jij gewoon naar huis gegaan.
Ik zal in deze brief maar niet spreken wat je tegen mij zei op de steiger toen je 2 uur later ineens
weer terug kwam. Maar dat heeft mij diep geraakt.
Om deze reden zie ik dan ook helaas geen andere weg meer dan per 8 september 2016 onze samenwerking te beëindigen. Echt Appie, met pijn in mijn hart maar het lijkt wel of jij gewoon niks
wil leren. Werkweigering is einde oefening!
Ik wens je veel succes bij je volgende werkgever maar neem als wijze les mee dat je echt aan jezelf
moet (blijven) werken!

3.Het verzoek ex artikel 7:681 BW j° 7:686a BW in de zaak 16-50738

3.1.
[werknemer] verzoekt – samengevat – om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de door Groenehuizen aangezegde opzegging van de arbeidsovereenkomst per 14 september 2016 te vernietigen wegens strijd met artikel 7:681 BW j° 7:686a BW en Groenehuizen te veroordelen om [werknemer] met onmiddellijke ingang weer te werk te stellen op straffe van een dwangsom, om vanaf 8 september 2016 het overeengekomen loon van € [xx] bruto per maand door te betalen vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en wettelijke rente, en met veroordeling van Groenehuizen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [werknemer] ten grondslag dat hij zelf geen ontslag heeft genomen en dat het ontslag op staande voert door Groenehuizen nietig is, nu het niet onverwijld is gegeven en een geldige reden ontbeert.

4.Het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding in de zaak 16-50759

4.1.
Groenehuizen verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met [werknemer] voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet reeds door ontslag op staande voet is geëindigd, te ontbinden wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, per de uit artikel 7:671b lid 8 sub a voortvloeiende datum en zonder toekenning van een transitievergoeding.
4.2.
Aan dit verzoek legt Groenehuizen ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding. Aan [werknemer] is op 24 april 2016 nog een laatste kans gegeven om zijn gedrag te veranderen. Op 8 september 2016 heeft een woordenwisseling plaatsgevonden, waarna [werknemer] de werkplaats heeft verlaten. De arbeidsverhouding tussen partijen is verstoord geraakt. Groenehuizen heeft geen vertrouwen meer in [werknemer] . Omdat [werknemer] en [FG] dakdekkerswerkzaamheden dienen uit te voeren in gevaarlijke situaties, is het niet meer verantwoord wanneer zij samen het dak op gaan. Ook heeft de situatie een negatieve weerslag op de vrouw van [FG] en zijn kinderen.

5.Het verweer in beide zaken

5.1.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer tegen elkaars verzoeken, waarop hierna voor zover nodig nader wordt ingegaan, en concluderen tot afwijzing.

6.De beoordeling

in de zaak 16-50738
Heeft [werknemer] zelf ontslag genomen?
6.1.
Groenehuizen voert als meest verstrekkend verweer dat [werknemer] zelf ontslag heeft genomen op 8 september 2016 en dat zij zich als werkgever in voldoende mate heeft ingespannen om te onderzoeken of [werknemer] achter zijn keuze stond. Groenehuizen voert daartoe aan dat [werknemer] en [FG] op 8 september 2016 op de steiger aan het werk waren. [FG] zag en rook dat [werknemer] wederom een vies shirt aan had, dat hij meerdere dagen had gedragen. Om die reden sprak [FG] Arzarkan hierop aan en stelde dat [werknemer] niet representatief op het werk verscheen. [werknemer] ontvlamde hierop in woede en stelde dat het niet waar was en dat hij geen wasmachine had. Vervolgens zei hij: “Ik kan er niet meer tegen. Ik kap ermee!”. [werknemer] is toen weggelopen en is achter een schoorsteen gaan zitten. [FG] is tien minuten later naar [werknemer] toegelopen. Hij heeft [werknemer] meerdere malen verzocht om de werkzaamheden te hervatten en aan [werknemer] gevraagd of hij daadwerkelijk achter zijn beslissing stond. [werknemer] weigerde de werkzaamheden te hervatten en een dialoog met [FG] aan te gaan. [werknemer] heeft daarop de werkplaats verlaten. [FG] heeft vervolgens zijn werkzaamheden hervat. Na twee uur kwam [werknemer] plots weer op de werkplaats. Niet om zijn excuus aan te bieden en verder te gaan met de werkzaamheden, maar om [FG] uit te schelden. Vervolgens is [werknemer] wederom vertrokken, aldus nog steeds Groenehuizen.
6.2.
[werknemer] betwist de door Groenehuizen gestelde gang van zaken en voert aan dat [FG] hem heeft uitgescholden en hem op staande voet heeft ontslagen.
6.3.
De kantonrechter stelt voorop dat op Groenehuizen de stelplicht en bewijslast rust van haar stelling dat [werknemer] zelf ontslag heeft genomen. De kantonrechter is in het licht van de betwisting door [werknemer] en op basis van de brief van Groenehuizen van 14 september 2016 van oordeel dat vaststaat dat [werknemer] zelf geen ontslag heeft genomen. In die brief beëindigt Groenehuizen de arbeidsovereenkomst immers wegens werkweigering en nergens wordt er melding van gemaakt dat [werknemer] zelf ontslag heeft genomen op 8 september 2016. Maar zelfs wanneer de door Groenehuizen geschetste gang van zaken, zoals weergegeven onder 6.1, zou komen vast te staan, dan mocht Groenehuizen er niet van uitgaan dat [werknemer] ontslag had genomen. [werknemer] was in dat geval emotioneel en Groenehuizen was om die reden als zorgvuldig werkgever gehouden om op een moment dat [werknemer] niet langer emotioneel was, nogmaals uitdrukkelijk te vragen of hij bleef bij zijn, onder invloed van emotie gedane, ontslag. Dat heeft Groenehuizen nagelaten, zodat ook om die reden Groenehuizen zich er niet met succes op kan beroepen dat [werknemer] zelf ontslag heeft genomen.
Is ontslag op staande voet gegeven?
6.4.
[werknemer] stelt dat hij door Groenehuizen op staande voet is ontslagen. Hij voert hiertoe aan dat hij dat mocht afleiden uit de brief van Groenehuizen van 14 september 2014. Groenehuizen betwist dat hij [werknemer] op staande voet heeft ontslagen.
6.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] , zoals hij stelt, de brief van Groenehuizen van 14 september 2016 heeft mogen opvatten als een ontslag op staande voet. In die brief wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd met ingang van 8 september 2016 en wordt als reden werkweigering op die dag genoemd. De kantonrechter zal dan ook beoordelen of het ontslag op staande voet bij brief van 14 september 2016 rechtsgeldig is.
Vernietiging van het ontslag op staande voet?
6.6.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor Groenehuizen als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werknemer] , die ten gevolge hebben dat van Groenehuizen redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling of er sprake is van een dringende reden dient gelet te worden op alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de als zodanig aangemerkte gedraging, de wijze waarop in het verleden is gefunctioneerd, evenals de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor [werknemer] heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (zie Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643). De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij Groenehuizen (zie Hoge Raad 24 oktober 1986, NJ 1987, 126). Voor de beoordeling van de vraag of het door [FG] aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [werknemer] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 14 september 2016 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten.
6.7.
De in de brief genoemde beëindigingsgrond is werkweigering op 8 september 2016. Nog los van het verweer van [werknemer] dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, geldt het volgende. Wanneer de kantonrechter veronderstellenderwijs uitgaat van de hiervoor onder 6.1 vermelde – door Groenehuizen gestelde en door [werknemer] betwiste – feitelijke gang van zaken op 8 september 2016, dan is de kantonrechter van oordeel dat de aldaar genoemde gedragingen van [werknemer] onvoldoende grond opleveren voor een ontslag op staande voet. Aanleiding voor de geëscaleerde woordenwisseling tussen [werknemer] en [FG] is geweest het dragen van een vies shirt. Dat laatste rechtvaardigt geen ontslag op staande voet. Dat [werknemer] vervolgens ten gevolge van een woordenwisseling de werkplaats heeft verlaten, levert onder de gegeven omstandigheden en bij het ontbreken van duidelijkheid omtrent eerdere voorvallen, evenmin een grond voor ontslag op staande voet. Uit niets blijkt dat [werknemer] zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan werkweigering, zodat van structurele werkweigering niet is gebleken. In dit verband is nog van belang dat [werknemer] sinds het gesprek van 24 april 2016 klaarblijkelijk weer enige maanden zonder ernstige problemen heeft gefunctioneerd.
6.8.
Gezien het voorgaande zal het gegeven ontslag op staande voet worden vernietigd wegens het ontbreken van een dringende reden. De vordering tot betaling van het loon wordt toegewezen vanaf 8 september 2016 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf iedere datum van verschuldigdheid. De gevorderde wettelijke verhoging zal de rechtbank matigen tot nihil. Een dergelijke matiging acht de kantonrechter billijk in het licht van de huidige slechte financiële situatie van Groenehuizen, zoals die blijkt uit de door Groenehuizen in het geding gebrachte financiële gegevens, in combinatie met het aandeel dat [werknemer] zelf heeft gehad in de verstoring van de arbeidsrelatie die tot de ontbinding heeft geleid. Gelet op het naderende einde van het dienstverband ziet de kantonrechter geen aanleiding Groenehuizen te veroordelen om [werknemer] weder te werk te stellen. De daarop gerichte vordering wordt derhalve afgewezen. Nu de vordering tot vernietiging van de opzegging van 8 september 2016 wordt toegewezen, heeft [werknemer] bij de gevraagde verklaring voor recht geen belang meer. De verklaring voor recht zal daarom eveneens worden afgewezen.
6.9.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.
in de zaak 16-50759
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst?
6.10.
De kantonrechter stelt vast dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
6.11.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
6.12.
Groenehuizen voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een dusdanig verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen dat in redelijkheid voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [FG] in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Uit de door Groenehuizen in het geding gebrachte stukken – in het bijzonder de door de kantonrechter beluisterde opname van het gesprek van 24 april 2016 en de onder 2.4 aangehaalde brief van [werknemer] – blijkt afdoende dat er al langere tijd problemen waren met het gedrag van [werknemer] , vooral in de privésituatie, maar ook in de werksituatie. Daarbij is duidelijk dat die verstoring in ieder geval is ingegeven door het gedrag van [werknemer] , zoals hij in zijn brief ook zelf erkent. Dit wordt ook ondersteund door de diverse verklaringen die Groenehuizen in het geding heeft gebracht. Ook uit de door Groenehuizen ter zitting afgespeelde geluidsopname van [werknemer] van 17 september 2016 blijkt dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord. Groenehuizen voert terecht aan dat op daken wordt gewerkt en dat dit werk gevaarlijk is, zodat partijen elkaar blindelings moeten kunnen vertrouwen. Dat vertrouwen is tussen partijen niet langer aanwezig, zodat de veiligheid op het werk niet langer kan worden gewaarborgd.
6.13.
Voor de goede orde merkt de kantonrechter nog op dat hij als ongeloofwaardig voorbij gaat aan het verweer van [werknemer] dat hij de brief onder dwang zou hebben geschreven en dat de inhoud daarvan niet waar zou zijn. Uit de geluidsopnamen van het gesprek van 24 april 2016 dat de aanleiding was voor het schrijven van de brief, blijkt in het geheel niet dat sprake is van een situatie waarin [FG] en diens vrouw dwang uitoefenen op [werknemer] .
6.14.
De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [werknemer] niet mogelijk is, nu hij de enige werknemer is en met [FG] dient samen te werken.
6.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door Groenehuizen verzochte ontbinding zal worden toegewezen. Daarbij zal de kantonrechter een opzegtermijn van twee maanden hanteren, onder aftrek van de duur van de ontbindingsprocedure, zodat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 3 januari 2017.
6.16.
[werknemer] heeft verzocht om de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts toe te wijzen onder toekenning van een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW. [werknemer] heeft daarbij aangevoerd dat Groenehuizen het goed werkgeverschap met voeten heeft getreden en in overwegende mate heeft bijgedragen aan de verstoorde arbeidsrelatie en geen bemiddelingstraject is gestart. Aangezien de arbeidsovereenkomst zoals hiervoor is overwogen, wordt ontbonden wegens een mede door toedoen van [werknemer] ontstane verstoorde arbeidsverhouding, ziet de kantonrechter geen grond voor het toekennen van een billijke vergoeding omdat in dit verband geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Groenehuizen als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 aanhef en sub c BW. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
6.17.
[werknemer] heeft verder verzocht om de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts toe te wijzen onder toekenning van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW. Dat verzoek zal de kantonrechter als op de wet gegrond toewijzen, nu de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] .
6.18.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak 16-50738
7.1.
vernietigt het bij brief van 14 september 2016 gegeven ontslag op staande voet;
7.2.
veroordeelt [FG] tot doorbetaling vanaf 8 september 2016 van het loon van € [xx] bruto per maand, zonder de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en vermeerderd met wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid;
7.3.
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
7.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.5.
verklaart deze beschikking onder 7.1 en 7.2 uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak 50759
Ten aanzien van de verzoeken van Groenehuizen
7.6.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 3 januari 2017;
Ten aanzien van de tegenverzoeken van [werknemer]
7.7.
veroordeelt Groenehuizen tot voldoening van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW;
Ten aanzien van de verzoeken en de tegenverzoeken
7.8.
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
7.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.10.
verklaart deze beschikking onder 7.6 en 7.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten, kantonrechter en op 30 november 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.