Op 10 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] op 5 oktober 2014 in de Spionkopstraat te 's-Gravenhage. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen [slachtoffer 1] te hebben mishandeld, waarbij hij meermalen tegen het hoofd en lichaam zou hebben geschopt en geslagen. Tijdens de zittingen op 10 februari 2015 en 27 januari 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. Minks, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften van de slachtoffers onvoldoende bewijs boden om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van de slachtoffers en getuigen waren niet specifiek genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldsincidenten te bevestigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem tenlastegelegde feiten. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.
Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1], niet ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De kosten die de verdachte heeft gemaakt ter verdediging tegen deze vorderingen zijn begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters E.C. Kole, S.M. de Bruijn en J.E. Bierling, en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.