ECLI:NL:RBDHA:2016:16491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 28184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van geloofwaardigheid en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft gesteld dat hij sinds zijn dertiende een juwelierszaak runt en dat hij en zijn familie bedreigd zijn door misdadigers, wat heeft geleid tot zijn vlucht uit Afghanistan. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims, zoals het ontbreken van identiteitsdocumenten en de onduidelijkheid over de omstandigheden van de bedreigingen en de dood van zijn moeder. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser als onwaarschijnlijk aangemerkt, vooral gezien de inconsistenties in zijn verhaal en het gebrek aan ondersteunend bewijs. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/28184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 december 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig dhr. Khanna (tolk).

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft gesteld sinds zijn dertiende een juwelierszaak te hebben gerund. Anderhalf jaar geleden hebben misdadigers gepoogd eiser uit zijn huis te ontvoeren om zo losgeld te kunnen eisen. Hierbij is de moeder van eiser dodelijk gewond geraakt. Ongeveer een jaar later is eiser, na meermaals telefonisch te zijn bedreigd, in zijn auto klemgereden. Eiser heeft weten te ontkomen en is bij een neef ondergedoken. De volgende avond heeft eiser een brief bij hem thuis ontvangen, waarin werd gedreigd hem te vermoorden. Hierop heeft eiser aangifte gedaan bij de Veiligheidspolitie in Herat en is hij het land ontvlucht. Vervolgens is de neef van eiser, na de winkel van eiser over te hebben genomen, bij een poging tot ontvoering om het leven gekomen.
2. Verweerder heeft in het asielrelaas de volgende relevante elementen onderscheiden:
• de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
• de problemen die eiser en zijn familieleden hebben ondervonden vanwege het bezit van en werk in een juwelierszaak.
Hoewel eiser geen identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd, heeft verweerder de gestelde nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gestelde minderjarige leeftijd van eiser wordt echter niet gevolgd. Verweerder gaat uit van de in het Gehoor aanmeldfase van 19 oktober 2015 genoemde geboortedatum, te weten [geboortedatum] . Verder heeft verweerder de gestelde problemen die eiser en zijn familieleden hebben ondervonden ongeloofwaardig geacht. Daartoe is overwogen dat eiser slechts vage, bevreemdingwekkende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de gewelddadige ontvoeringspoging, de identiteit en het motief van de ontvoerders, de hoogte van het losgeld, de doodsoorzaak van zijn moeder, zijn beslissing om de exploitatie van de juwelierszaak in Herat voort te zetten, de latere dreigtelefoontjes en het incident waarbij eiser is klemgereden. Volgens verweerder komt eiser derhalve niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, aanhef en onder c, d en e van de Vw 2000.
3. Hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling wordt in het navolgende besproken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn Taskera en de mogelijkheid deze naar Nederland te laten komen. Uit het verslag van het Gehoor aanmeldfase van 19 oktober 2015 heeft eiser verklaard dat hij zijn Taskera in Afghanistan heeft achtergelaten, maar het mogelijk is deze naar Nederland te laten komen. In zijn Eerste gehoor op 3 mei 2016 heeft eiser echter verklaard dat zijn Taskera naar hem in Iran is verstuurd en hij vervolgens zijn tas met Taskera is kwijtgeraakt. Geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid heeft eiser slechts zijn verklaring tijdens zijn aanmeldgehoor ontkend en vervolgens aangegeven dat zijn tas bij vrienden is, die -als hij hen kan vinden- de Taskera kunnen versturen. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat deze verklaring de tegenstrijdigheid niet wegneemt, maar juist het tegenstrijdige karakter van zijn verklaringen onderstreept. Immers, uit deze laatste verklaring volgt dat eiser zijn tas niet is kwijtgeraakt.
4.2
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde problemen van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
4.2.1
Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser slechts vage verklaringen heeft afgelegd over zijn belagers en niet heeft kunnen duiden wie zij zijn, om hoeveel mensen het gaat en of zij tot een bepaalde groep behoren. Eiser heeft slechts gesteld dat het ‘misdadigers’ zijn. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het motief van de daders niet duidelijk is. Eiser heeft gesteld dat zijn ontvoerders hem wilde ontvoeren voor losgeld en ook later over de telefoon geld eisten. Verweerder heeft het echter niet ten onrechte bevreemdend geacht dat de afpersers niet direct een concreet geld bedrag hebben geëist, terwijl eiser wel bekend is dat zij “heel veel geld” wilden.
4.2.2
Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser summier heeft verklaard over de poging tot ontvoering waarbij zijn moeder om het leven is gekomen. Zo heeft eiser niet precies kunnen aangeven wanneer en op welk tijdstip het incident zou hebben plaatsgevonden. Ook heeft eiser vaag verklaard over wat hij die avond heeft waargenomen. Zo heeft hij slechts verklaard te denken dat de belagers traditionele kleding aanhadden. Verweerder heeft in redelijkheid mogen verwachten dat eiser over deze ingrijpende gebeurtenis, waarbij hij zelf is ontsnapt aan ontvoering en zijn moeder dodelijk gewond is geraakt, nader kan duiden wanneer het incident heeft plaatsgevonden en wat hij heeft gezien. Dat het na middernacht was en eiser net wakker was geschrokken, doet hier niet aan af. Verder heeft verweerder terecht van belang geacht dat geen stukken zijn overgelegd die het overlijden van zijn moeder en de doodsoorzaak onderbouwen. Temeer nu eiser heeft aangegeven dat het ziekenhuis wel medische documentatie heeft opgesteld
.Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de door eiser overgelegde documenten aangaande de medische situatie van de vader van eiser, het asielrelaas niet onderbouwen. Tevens heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser niet met zijn ouders en zus is meegereisd naar het ziekenhuis in Iran, maar alleen is achtergebleven en met zijn werkzaamheden in de juwelierszaak is doorgegaan. Dat de winkel de enige inkomstenbron was en eiser deze draaiende moest houden, doet niet af aan het feit dat juist eiser in verband met zijn werk in de juwelierszaak zou zijn bedreigd en toch zonder bescherming is achtergelaten.
4.2.3
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdend geacht dat de belagers eiser na bovengenoemd incident lange tijd ongemoeid hebben gelaten, terwijl eiser op hetzelfde adres is blijven wonen en werken. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser vage en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de gestelde dreigtelefoontjes. Zo heeft eiser eerst met zekerheid gesteld dat de mensen die hem telefonisch bedreigden zijn ontvoerders uit het ouderlijk huis waren, terwijl hij later aangeeft dit slechts te vermoeden, omdat nog niemand was gearresteerd en zij aan de telefoon hebben gerefereerd aan dit incident. Daarbij heeft eiser vaag en wisselend verklaard over het aantal keer dat hij telefonisch is bedreigd en in welke periode dit heeft plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser heeft verklaard geen aandacht te hebben gegeven aan de dreigtelefoontjes. Daargelaten of eiser vermogend genoeg was om uit Herat te vertrekken en zijn onderneming elders voort te zetten, valt -gelet de ernst van het incident in zijn ouderlijk huis- niet in te zien dat hij de dreiging niet serieus nam.
4.2.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser tegenstrijdige, ongerijmde en vage verklaringen heeft afgelegd over het incident waarbij hij werd klemgereden door gewapende mannen. Zo heeft eiser wisselend en vaag verklaard over het aantal gewapende mannen, zijn vluchtpoging terwijl hij onder schot werd gehouden en de beslissing van zijn belagers om hem niet te achtervolgen. Daarbij heeft eiser wederom niet eenduidig kunnen verklaren met welke stelligheid hij denkt dat de personen die hem klem reden, dezelfde personen zijn als van de dreigtelefoontjes. Ook de overgelegde dreigbrief biedt hiertoe onvoldoende onderbouwing, nu het een handgeschreven brief is zonder vermelding van de afzender en door iedereen kan zijn opgesteld.
4.2.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eveneens aan de overgelegde aangifte niet de waarde hoeven hechten, die eiser daaraan gehecht wenst te zien, nu het enkele feit dat eiser aangifte heeft gedaan niet meebrengt dat het asielrelaas als zodanig geloofwaardig dient te worden geacht.
4.2.6
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat niet is aangetoond dat de neef van eiser is overleden. Zo kan op grond van de overgelegde foto’s en het uittreksels van facebook niet de identiteit van de afgebeelde persoon en diens familierechtelijke band met eiser worden vastgesteld. Voorts is niet duidelijk of de persoon op de foto’s is overleden en wat de doodsoorzaak is. Daarbij heeft eiser enkel het vermoeden dat een verband bestaat tussen de aanval op zijn neef en voornoemde incidenten. Verweerder heeft daartoe niet ten onrechte de enkele stelling dat zijn neef voordat hij de winkel overnam geen problemen had, onvoldoende geacht.
4.3
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de Taskera en de geloofwaardigheid van het asielrelaas, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de verklaringen van eiser aangemerkt als duidelijk onwaarschijnlijk, die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor haar verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of zij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw 2000. Dit biedt reeds voldoende grond de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen.
5. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Th. van Maurik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.