Verzoek en verweer
Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- opneming van het door beide partijen op 3 juni 2016 ondertekende ouderschapsplan, zulks behoudens artikel 2 ter zake het hoofdverblijf en het paspoort van [2. minderjarige] , artikel 3.1 voor zover het de zorgregeling voor de schoolweken betreft en artikel 7.2 ter zake de kinderalimentatie,
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [2. minderjarige] bij de man en van de minderjarige [1. minderjarige] bij de vrouw,
- bepaling dat de man het paspoort van de minderjarige [2. minderjarige] in beheer heeft,
- bepaling dat de minderjarige [1. minderjarige] op basis van een co-ouderschapsregeling-gedeelde zorg, bij de man is conform het bepaalde in artikel 3.1 in het ouderschapsplan en te bepalen dat de minderjarige [2. minderjarige] éénmaal per twee weken het weekend bij de vrouw is, waarbij partijen trachten toe te werken naar een regeling waarbij [2. minderjarige] op termijn op basis van een co-ouderschap-gedeelde zorg bij de moeder is,
- bepaling van ieders bijdrage in de kosten van de kinderen per 1 september 2016 op nihil, althans voor de situatie dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [1. minderjarige] van de man verlangt: te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 september 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [2. minderjarige] aan de man steeds bij vooruitbetaling dient te voldoen een bedrag van € 188,50 per maand,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte voor wat betreft de verzochte echtscheiding – verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- opneming van het ouderschapsplan in de door de rechtbank te nemen beschikking;
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van beide minderjarigen bij de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 366,00 per maand per kind;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 1.000,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- het gelasten van de man om met de vrouw over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen conform een nader gedetailleerd door de vrouw in te dienen voorstel daartoe, te weten (zo de rechtbank thans begrijpt) conform het bij brief d.d. 25 augustus 2016, productie 20, door de vrouw gedane voorstel,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte partner- en kinderalimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de man uiteindelijk (op
4 november 2016) nog aanvullend verzocht:
- vaststelling van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen:
terzake van de netto-opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning, te weten het depotbedrag ad € 74.563,00 bij de notaris: toebedeling aan ieder der partijen van een bedrag ad € 37.281,50;
- te gelasten dat de vrouw binnen veertien dagen na betekening van de in deze te wijzen (tussen)beschikking vonnis aan de man dient af te geven dan wel in de procedure dient te brengen verificatoire bescheiden ter zake:
- de hoogte van de schuldigerkenning aan haar ouders per peildatum;
- de hoogte van de schuldigerkenning aan haar ouders per 1 januari 2015 (in
verband met de belastingaangifte 2015);
- de saldi van de bankrekeningen op haar naam per peildatum;
- polis van lijfrente/kapitaalverzekering met polisnummer [1. nr.] (KLM);
- vaststelling/verdeling als door de man in zijn vermogensoverzicht (productie 3) beschreven vast te stellen,
daarbij het bedrag dat de man uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding, en/of uit verdeling van de eenvoudige gemeenschap, en/of uit hoofde van vergoeding dient te voldoen aan de vrouw € 3.846,65,
en daarbij het bedrag dat de vrouw uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding, en/of uit verdeling van de eenvoudige gemeenschap, en/of uit hoofde van vergoeding dient te voldoen aan de man vast te stellen, als volgt te berekenen:
- de helft van de saldi op de bankrekeningen/creditkaart ten name van de vrouw per
peildatum;
- de helft van de waarde van de schuldigerkenning aan haar ouders per peildatum;
- de helft van de waarde van de polis van lijfrente/kapitaalverzekering met
polisnummer [1. nr.] op naam van de vrouw per peildatum (KLM),
om vervolgens vast te stellen welk bedrag de vrouw na verrekening van voornoemde bedragen aan de man dient te voldoen,
en te bepalen dat de bankrekeningen sub 4.1 tot en met 4.4 door partijen worden opgeheven en het saldo bij helfte wordt gedeeld/verrekend;
- voor het geval de rechtbank oordeelt dat vorderingen op de ouders van de vrouw (schuldigerkenning) niet tot het te verrekenen vermogen zouden behoren, te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag ad € 2.536,00 (uit hoofde van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden);
- te bepalen dat partijen gezamenlijk de IB-aangifte 2015 als fiscale partner indienen, waarbij de vrouw opgaaf dient te doen van de hoogte van de schuldigerkenning aan haar ouders per 1 januari 2015, en waarbij partijen -rekening houdend met de voorlopige teruggave ad € 595,00 die de man over de maand december 2015 op zijn privérekening heeft ontvangen- eventuele teruggaven bij helfte worden gedeeld en eventuele aanslagen aan ieder bij gelijke helfte worden toegerekend.