6.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
Na te melden straf en/of maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
De verdachte en zijn twee mededaders hebben zich in een tijdbestek van een aantal maanden, van 21 november 2015 tot 26 februari 2016, schuldig gemaakt aan een reeks in ernst oplopende misdrijven. De overval in de woning te Zoetermeer, die ook ten laste is gelegd als een wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster en haar dochter, leidde uiteindelijk tot de aanhouding van de verdachte en in totaal acht medeverdachten.
De verdachte en de twee andere hoofdverdachten, respectievelijk 17, 16 en 18 jaar oud ten tijde van de woningoverval en allen (nagenoeg) first offender, hebben zich in deze periode allereerst schuldig gemaakt aan een drietal woninginbraken, die grote gelijkenis vertonen qua voorbereiding, aanpak, uitvoering en oogmerk. De buit was steeds aanzienlijk, maar kennelijk niet genoeg, gelet op de overweldigende aanhoudende zucht naar geld van de verdachten.
Het vooruitzicht bij de verdachten dat men als alles volgens plan zou gaan niet een, niet twee maar drie woninginbraken zou kunnen plegen bij schoolgenoten van een van hen, heeft bij de verdachte -zo blijkt in de groepsapp- groot enthousiasme opgewekt over de verwachte buit. De verdachten hebben geappt nu “rijk” te worden. Duidelijk is dat de verdachten voornemens waren een klapper te maken en dat het vooruitzicht van berooide, bestolen klasgenoten van de medeverdachte die een leeg huis zouden aantreffen zonder enig mededogen voor de verdachten een mooi vooruitzicht was waar de verdachten zich bij voorbaat over verkneukelden. Door de verdachten is in de groepsapp uitvoerig besproken hoe diverse medescholieren van de medeverdachte zouden vertellen dat hun huis was leeggeroofd; van enige compassie met de gedupeerden, of aarzeling bij de uitvoering van de inbraken bij schoolgenoten, is de rechtbank niets gebleken.
Deze nietsontziende, berekenende en meedogenloze houding van jonge verdachten acht de rechtbank schokkend en ontluisterend.
Op 16 december 2015 is in de groepsapp-gesprekken waaraan de verdachten deelnamen voor het eerst geschreven over het stelen uit een woning in aanwezigheid van een bewoner. Zo wordt geappt: “Met iemand thuis. Binden ze vast en vragen waar is de kluis. (…) Dit gebeurt elke dag. Hiermee pakken we geld.“ Ook hebben de verdachten overwogen dat zo een eventueel alarm kon worden omzeild.
Dit scenario is uiteindelijk op 25 februari 2016 door de verdachten, goed voorbereid en weloverwogen, uitgevoerd. In de aanloop tot deze woningoverval –- begin februari - heeft de medeverdachte eerst een medeleerlinge benaderd teneinde haar uit te horen over de locatie van het huis, de veronderstelde rijkdom van de familie en de mogelijkheid een huissleutel te bemachtigen. Uiteindelijk heeft de medeverdachte deze medeleerlinge medegedeeld dat een sleutel niet meer nodig was. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat op dit moment het plan om een overval te plegen op het moment dat de bewoners dus thuis zouden zijn, al vaste vorm heeft gekregen.
In de aanloop tot deze woningoverval hebben de verdachten voorbereidingen getroffen. Uit Snapchat berichten was de medeverdachte te weten gekomen dat de vader van het gezin die avond met de schoolgenote van de medeverdachte, de oudste dochter, afwezig zou zijn. Men rekende dus alleen op de moeder van het gezin, en zij werd ook waargenomen tijdens een voorobservatie door de medeverdachte. Er is een touw meegenomen, en de twee medeverdachten hebben zich, met sjaals en capuchon vermomd, verdekt opgesteld achter de verdachte, toen deze bij de woning aanbelde. De verdachten zagen na het aanbellen de jongste dochter, destijds zeven jaar oud, in de gang van het huis staan. Haar aanwezigheid heeft de verdachten niet weerhouden van het voorgenomen plan. Dat was immers, zo hebben de verdachten verklaard, zonde van alle voorbereiding, en de verdachte heeft daarover expliciet verklaard dat hij wilde dóórgaan, anders was hij daar voor niets.
Nadat de aangeefster de voordeur had geopend is het geweld dat op haar wordt uitgeoefend ogenblikkelijk en overweldigend. Zij is ten val gekomen omdat de verdachten direct bovenop haar sprongen en haar duwden, de verdachten hebben direct om geld en sieraden gevraagd, haar iPhone werd meteen uit handen van het dochtertje gepakt en zij moest haar ringen afdoen. Aansluitend werd zij door de verdachten naar de slaapkamer gedirigeerd waar zij herhaaldelijk is geslagen en geschopt. De rechtbank gaat er gelet op de inhoud van het dossier van uit, dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft geslagen en geschopt terwijl zij vastgebonden was op de slaapkamer. De verdachte heeft gezegd dat samen met [medeverdachte] dat geweld tegen het slachtoffer heeft gepleegd, maar dat [medeverdachte] geweld tegen aangeefster heeft gepleegd is de rechtbank niet gebleken. De hele woning is aansluitend onderzocht waarbij een grote ravage is aangericht. Het door de verdachte uitgeoefende geweld richting de aangeefster is verergerd naarmate de overval voortduurde; uiteindelijk is bij de aangeefster -haar handen waren al vastgebonden- met kracht een panty in haar mond gepropt, is haar gezicht omwikkeld met een trui en daaroverheen een riem, en is zij in deze toestand -vastgebonden en weerloos- opnieuw met kracht meermalen geslagen en geschopt. Ook is er een kast op haar gegooid.
Uit de aangifte, de medische informatie in het dossier en uit hetgeen de aangeefster ter terechtzitting in haar slachtofferverklaring heeft voorgelezen, blijkt zonder enige twijfel dat zij doodsangsten heeft uitgestaan, voor haar dochter en voor zichzelf. Zij is het slachtoffer geworden van een nachtmerrie die ruim een uur heeft geduurd. De aangeefster heeft opgemerkt, en de rechtbank volgt dat standpunt ook, dat het zwaarste letsel haar is aangedaan terwijl de verdachten hun rugtas al ruimschoots hadden volgestopt met een enorm geldbedrag, veel kostbare goederen, horloges en ringen, laptops, 4 IPhones etc. Dat rekent de rechtbank in het bijzonder deze verdachte zwaar aan. Daarna hebben de verdachten de aangeefster opgesloten in haar slaapkamer en haar zo gewond, hulpeloos, geblinddoekt, gekneveld en bewusteloos achtergelaten. De (mede)verdachten hebben ook nog verklaard dat zij de aangeefster bewusteloos hebben geslagen zodat zij de politie niet kon alarmeren, en niet alles meer zou weten. Eenmaal buiten hebben de verdachten de buit direct bekeken en diverse kostbaarheden meteen in het water gegooid omdat, naar de rechtbank begrijpt, cash geld als buit makkelijker is dan apparaten of kostbaarheden.
Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachten, geobsedeerd door geld en bezit, doelbewust en goed voorbereid de aangeefster hebben overvallen waarbij een duidelijke taakverdeling was afgesproken, geweld was voorgenomen, en er ook tijdens de overval en vrijheidsberoving van de aangeefster geen moment waarneembaar is geweest waarbij de verdachten controle of overzicht hebben verloren, enige terughoudendheid hebben betracht of het besef hebben gekregen welk leed de aangeefster en haar dochter werd aangedaan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens zijn strafblad gedateerd 21 april 2016, in het verleden reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor een vermogensdelict.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van [deskundige] d.d. 4 september 2016, van het psychiatrisch onderzoek en op het rapport van [deskundige] d.d. 6 september 2016, van het psychologisch-pedagogisch onderzoek.
Bevindingen psychiater
De psychiater heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een gedragsstoornis en dat tijdens het onderzoek bij de verdachte antisociale en narcistische trekken naar voren zijn gekomen. Voorts is met behulp van een intelligentieonderzoek de diagnose zwakbegaafdheid vastgesteld. In zijn gedragingen is de verdachte egocentrisch, waarbij hij zijn behoeftebevrediging voorop stelt. Hij toont weinig empathie en berouw. Gebleken is dat zijn agressie- en impulsregulatie sterk onder druk kan komen te staan. Voornoemde stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. En zijn beoordelingsvermogen negatief beïnvloed op grond waarvan de psychiater heeft geadviseerd de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De psychiater heeft het recidiverisico voor delictgedrag van de verdachte hoog ingeschat. Het is van belang dat de verdachte binnen een duidelijk en strikt kader een overzichtelijke structuur met duidelijke grenzen geboden krijgt. Uit onderzoek door de psychiater aan de hand van de Wegingslijst PIJ-indicatie is gebleken dat er meer argumenten zijn te noemen en domeinen zijn te betrekken om de behandeling van de verdachte binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel vorm te geven, dan binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het pedagogisch klimaat waarbinnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou moeten worden vormgegeven schiet tekort. Hierbij is gekeken naar de recidivekans, ondersteuning van het thuisfront, de lacunaire gewetensfunctie van de verdachte en de vrees voor een nieuw ernstig (gewelds)delict. De voorwaardelijke PIJ-maatregel, een gedragsbeïnvloedende maatregel of bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel zijn onvoldoende en ontoereikend, omdat de verdachte onvoldoende druk zal voelen om mee te werken aan behandeling en zijn motivatie gaandeweg zal verliezen. Uiteindelijk zal dit leiden tot een grotere kans dat de verdachte verder zal verharden. Bovendien zal de noodzakelijke behandelduur – ook in het meest gunstige geval – nog steeds de duur van een gedragsbeïnvloedende maatregel of bijzondere voorwaarden overstijgen.
Ter terechtzitting heeft de psychiater aanvullend verklaard dat tijdens het onderzoek de thuissituatie van de verdachte inzichtelijk is geworden en dat daaruit is gebleken dat dit voor de verdachte geen geschikte omgeving is om de noodzakelijke behandeling te ondergaan. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is passend. MTFC en MST zijn niet toereikend, onder andere omdat de behandeling in het kader van MST tussen de drie en vijf maanden duurt en wordt uitgevoerd vanuit de thuissituatie.
Bevindingen psycholoog
De psycholoog heeft in het rapport beschreven dat zij uit het onderzoek, de testen, de gesprekken en de indruk die zij van verdachte heeft verkregen, opmaakt dat de verdachte functioneert op zwakbegaafd intelligentieniveau. Hij externaliseert zijn gedrag en ontwijkt verantwoordelijkheid door de schuld buiten zichzelf te leggen en zijn gedrag te bagatelliseren. Zijn behoeftebevrediging staat voorop, het geweten is lacunair ontwikkeld, het empathisch vermogen is beperkt en de emotie- en agressieregulatie verloopt verstoord. Er is sprake van een gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. De psycholoog heeft geconcludeerd dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en acht de verdachte derhalve verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog heeft het risico op toekomstig gewelddadig en ander crimineel gedrag, gelet op het vorenstaande, hoog ingeschat. Daarbij is ook meegewogen dat de verdachte zich moeilijk kan verplaatsen in anderen en de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
De psycholoog heeft geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Het is van belang dat een intensieve en langdurige behandeling en begeleiding wordt aangeboden, gelet op de grote zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling en de ernst van de ten laste gelegde feiten. In haar onderzoek heeft de psycholoog de mogelijkheden voor en de noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en mogelijke alternatieven afgewogen middels de Wegingslijst. Gebleken is dat de verdachte disfunctioneert door zijn psychopathologie, de ernst van de strafbare feiten aanzienlijk is, de ontwikkelingsmogelijkheden van de verdachte beperkt zijn, het sociaal netwerk van de verdachte onvoldoende zicht op hem heeft gehad en het pedagogisch klimaat tekort schiet. De noodzaak van een gedwongen kader is dan ook voldoende aanwezig. De behandelmogelijkheden van de problematiek moeten daarom worden gezocht in een intensief klinisch kader met een duidelijk strafrechtelijk kader. Een gedragsbeïnvloedende maatregel is niet passend. De oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is aangewezen.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog aanvullend verklaard dat geen autisme spectrumstoornis kon worden vastgesteld op basis van de in het onderzoek naar voren gekomen kenmerken. Deze kenmerken passen namelijk ook bij de bij verdachte geconstateerde zwakbegaafdheid en gedragsstoornis. Indien wel een autisme spectrumstoornis zou zijn vastgesteld, zou dat het advies van de psycholoog tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet veranderen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming is uiteindelijk tot dit advies gekomen.
Advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 18 november 2016.
De berekenende en gewetenloze manier van handelen door de verdachte baart de Raad ernstige zorgen. Zorgelijk is voorts dat de verdachte weinig inzicht heeft in de gevolgen van zijn handelen. De reactie van verdachte op het ten laste gelegde komt weinig empathisch en doorleefd over. Hij kent een verleden van gedragsproblemen. Binnen Teylingereind wordt een jongen gezien die gebaat is bij de structuur, zich goed aanpast aan de regels, positief (weliswaar oppervlakkig) contact onderhoudt met de groepsleiding en groepsgenoten en zich actief inzet voor de interventies. Hij laat hiermee bereidheid tot behandeling en verandering en enige mate van leerbaarheid zien.
De Raad is – met de deskundigen – van mening dat het van noodzakelijk belang is dat er een strak en duidelijk kader wordt opgesteld waarbij strikte afspraken, sturing, controle en structuur gelden voor de verdachte. Tevens dient er een intensieve, relatief langdurige en niet vrijblijvende aanpak met een stevige stok achter de deur uitgezet te worden om de verdachte meer inzicht te geven in zijn (strafbaar) handelen, zijn achterliggende gedachten en emoties hierbij, het maken van morele keuzes, het aanleren van gedragsalternatieven, en het vergroten van zijn (oplossingsgerichte) vaardigheden. Binnen het behandeltraject dient rekening gehouden te worden met zijn beperkte intelligentievermogen en het risico op overvraging. Verder dient nadere diagnostiek plaats te vinden naar de vraag of het gedrag en de handelingen van de verdachte bezien moeten worden in het licht van de gestelde gedragsstoornis of andere (mogelijke autismespectrum)problematiek.
De Raad acht een enkel ambulante behandeling niet toereikend. De achterstand in de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte vraagt niet alleen om gedragsinterventies, maar om een langdurige behandeling met een zeer duidelijke pedagogische structuur, waarvan niet duidelijk in te schatten is in hoeverre en op welke manier het systeem in staat is om de verdachte blijvend te ondersteunen en te sturen in een blijvende positieve gedragsverandering. Een gedragsbeïnvloedende maatregel of een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt om die reden niet haalbaar geacht.
Bij de weging van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is daarnaast voor de Raad bepalend geweest dat er weinig tot geen inzicht verkregen kan worden in de grondslag van de twee gezichten die de verdachte heeft laten zien, alsmede het beperkte empathisch vermogen. Dit maakt hem ongrijpbaar.
De Raad heeft geconcludeerd dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, alsmede van de algemene veiligheid van personen.
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages, acht deze deugdelijk onderbouwd en zal de gegeven adviezen opvolgen.
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 2 gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van voornoemde misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank komt in navolging van de deskundigen en de officieren van justitie tot het oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Uit alle hiervoor genoemde rapportages en uit de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting blijkt het unanieme advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een ambulante behandeling of behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend, gelet op de ernst van de problematiek, de zwakbegaafdheid van verdachte, zijn gewelddadige gedrag tijdens de woningoverval, zijn externaliserende en bagatelliserende houding en het hoge recidiverisico. De rechtbank is – gelet op het vorenstaande – met de deskundigen en de Raad van oordeel dat het noodzakelijk is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Voorts is de rechtbank met de officieren van justitie van oordeel dat – gelet op de ernst van de feiten – naast de oplegging van voornoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden is. De tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op deze onvoorwaardelijke jeugddetentie in mindering worden gebracht.