ECLI:NL:RBDHA:2016:16449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
09/857290-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval met vrijheidsberoving en diefstal met geweld

Op 25 februari 2016 vond in Zoetermeer een gewelddadige woningoverval plaats waarbij een moeder en haar 7-jarige dochter door drie verdachten werden overvallen. De verdachten drongen de woning binnen, bedreigden het slachtoffer met geweld en eisten geld en sieraden. Het slachtoffer werd geslagen, vastgebonden en in haar slaapkamer opgesloten, terwijl de verdachten de woning doorzochten en waardevolle spullen stalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeverantwoordelijk was voor het geweld dat tijdens de overval werd gebruikt, ondanks zijn ontkenning van directe betrokkenheid bij het geweld. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal met geweld en vrijheidsberoving, en legde een jeugddetentie op van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een aanzienlijke straf moest ondergaan.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857290-16
Datum uitspraak: 29 december 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
preventief gedetineerd in de [PI] , thans preventief gedetineerd in [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. R. Funke Küpper en C. Eijgenraam, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, naar voren is gebracht.
Het slachtoffer heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een geldbedrag van (ongeveer) 8.000 dollar en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.500 euro en/of
- een (aantal) horloge(s) en/of
- een (aantal) (gouden) siera(a)d(en) en/of
- een (aantal) (een) tas(sen) en/of (een) portemonnee(s) (met inhoud) en/of (een) riem(en) en/of (andere) lederwa(a)r(en) en/of
- een of meer iPhone(s) en/of Mac Book(s) en/of toebehoren en/of (andere) digitale apparatuur en/of
- een of meerdere (auto)sleutels (merk BMW) en/of
- een fles whisky
zijnde geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1 ] en/of [slachtoffer 4 ] en/of [slachtoffer 2 ] en/of [slachtoffer 3 ] (geboren op [geboortedatum] 2008 ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1 ] en/of voornoemde [slachtoffer 3 ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of - een of meer van - zijn mededaders:
- met bedekt gezicht en/of capuchon op en/of handschoenen aan de woning is/zijn binnengedrongen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1 ] (vervolgens) (meermalen) tegen haar lichaam heeft/hebben geduwd waardoor zij (meermalen) ten val kwam, en/of
- die [slachtoffer 1 ] heeft/hebben vastgepakt, en/of
- tegen die [slachtoffer 1 ] en/of die [slachtoffer 3 ] heeft/hebben geroepen/gevraagd om geld en/of sieraden af te geven, en/of dat die [slachtoffer 1 ] haar ringen af moest doen en/of
- tegen die [slachtoffer 1 ] en/of die [slachtoffer 3 ] heeft/hebben gezegd dat zij naar boven moesten en/of dat zij alleen naar beneden/de grond mocht(en) kijken en/of
- die [slachtoffer 1 ] meermalen tegen/op haar (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of geduwd, en/of
- die [slachtoffer 1 ] (meermalen) tegen haar romp heeft/hebben geschopt en/of
- tegen die [slachtoffer 1 ] heeft/hebben gezegd dat hij/ zij terug zou(den) komen om haar dood te maken als de door haar opgegeven pincode niet zou blijken te kloppen;
- die [slachtoffer 3 ] naar haar eigen slaapkamer heeft/hebben gebracht en/of (aldaar) de handen van voornoemde [slachtoffer 3 ] met (een) lint(en)/koord(en) heeft/hebben vastgebonden, en/of
- bij voornoemde [slachtoffer 1 ] (met kracht) een panty in haar mond heeft/hebben gestopt en/of een trui (strak) om haar hoofd heeft/hebben gebonden en/of een riem over die trui en/of om het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1 ] heeft/hebben gesnoerd en/of
- de handen van die [slachtoffer 1 ] achter haar rug met (een) (plastic) snoer(en) en/of een riem heeft/hebben vastgebonden, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1 ] hard tegen haar hoofd heeft/hebben gestompt waardoor zij ten val kwam, en/of
- (vervolgens, terwijl zij op de grond lag) die [slachtoffer 1 ] (meermalen) met kracht tegen haar hoofd en/of haar (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of
- die [slachtoffer 1 ] (meermalen) tegen haar hoofd en/of haar (boven)lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- (vervolgens) terwijl zij nog op de grond lag en/of terwijl het hoofd van die [slachtoffer 1 ] nog was afgebonden en/of terwijl haar polsen nog waren vastgebonden een dressoir en/of een lade op die [slachtoffer 1 ] heeft/hebben gegooid en/of geduwd;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1 ] en/of [slachtoffer 3 ] ( geboren [geboortedatum] 2008 ) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of - een of meer van - zijn mededader(s) nadat hij/zij de woning waar die [slachtoffer 1 ] en/of die [slachtoffer 3 ] wo(o)n(d)en was/waren binnengedrongen:
- tegen die [slachtoffer 1 ] en/of die [slachtoffer 3 ] gezegd dat zij naar boven moesten en/of dat zij naar de grond moesten blijven kijken en/of
- die [slachtoffer 3 ] gescheiden van haar moeder ( [slachtoffer 1 ] ) en/of die [slachtoffer 3 ] naar haar kamer gebracht en/of de polsen en/of de handen van die [slachtoffer 3 ] (aldaar) vastgebonden met (een) lint(en)/koord(en), en/of
- tegen die [slachtoffer 3 ] gezegd dat zij in haar kamer moest blijven nadat hij/zij weg ging(en) omdat hij/zij anders later terug zou(den) komen en/of
- die [slachtoffer 1 ] een panty in haar mond gestopt en/of haar hoofd afgebonden met een trui en/of een riem en/of
- haar polsen en/of handen van die [slachtoffer 1 ] op haar rug vastgebonden en/of
- die [slachtoffer 1 ] (vervolgens) (meermalen) gestompt en/of geschopt tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 1 ] , terwijl zij vastgebonden en/of bewusteloos en/of met zichtbare letsel(s) aan haar hoofd en/of haar gezicht op de grond lag, achtergelaten in haar kamer en/of
- de kamer waarin die [slachtoffer 1 ] zich toen (in die toestand) bevond afgesloten door de deur op slot te draaien,
waarna verdachte en/of mededader(s) de woning heeft/hebben verlaten;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 21 november 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen
- een notebook (merk Acer type Aspire) en/of
- een fotocamera (merk Nikon type Coolpix S7000) en/of
- een identiteitskaart en/of
- een tablet (merk Samsung type Galaxy) en/of
- een rekenmachine en/of
- een USB-stick en/of
- een (aantal) acculader(s),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6 ] en/of (een) andere bewoner(s) van die woning, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of voornoemde weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van valse sleutels;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 27 november 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen een of meerdere mobiele telefoons en/of tablets en/of notebooks en/of elektrische apparaten en/of sieraden en/of 7600,00 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7 ] en/of (een) andere bewoner(s) van die woning, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of voornoemde goederen en/of voornoemd geldbedrag onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van valse sleutels;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 29 januari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen
- een of meer sieraden en/of elektrische apparaten en/of gegevensdragers en/of sleutels en/of portemonnees (met inhoud) en/of oordoppen en/of
- een OV-kaart met tegoed en/of
- een autosleutel en/of
- een tas en/of
- een rollerball,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8 ] en/of (een) andere bewoner(s) van die woning, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of voornoemde goederen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van valse sleutels;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van feit 1
3.1
Inleiding
Op 25 februari 2016 heeft aan de [adres] te Zoetermeer een gewelddadige woningoverval plaatsgevonden. Daarbij is op voornoemd adres bij mevrouw [slachtoffer 1 ] (hierna ook: de aangeefster/het slachtoffer) aangebeld en werd zij, nadat zij de deur had geopend, overrompeld door drie verdachten, waardoor zij op de grond viel. Er werd naar haar geschreeuwd dat zij geld en sieraden moest afgeven. Vervolgens moesten het slachtoffer en haar 7-jarige dochter ( [slachtoffer 3 ] ) die ook in de woning aanwezig was naar boven gaan, waar zij in de slaapkamer met het hoofd naar beneden gericht moesten plaatsnemen. Terwijl het huis werd doorzocht en de buit werd ingepakt, is het slachtoffer meermalen tegen het hoofd geslagen en/of geduwd. Op een gegeven moment is het slachtoffer gescheiden van haar dochter, waarna beiden op een andere kamer zijn vastgebonden. Bij het slachtoffer werd een panty in haar mond gestopt, een trui over het hoofd getrokken en een riem om haar polsen en hals gebonden. Zij kreeg meerdere schoppen en stompen tegen haar hoofd en romp en er is (een lade van) het dressoir op haar gegooid/tegen haar aan geduwd. De slaapkamer waar het slachtoffer op dat moment buiten bewustzijn door de verdachten is achtergelaten, werd afgesloten met een sleutel.
Bij voornoemde overval zijn diverse goederen en geldbedragen in dollars en euro’s, zoals omschreven in de tenlastelegging, weggenomen.
De verdachte heeft betrokkenheid bij voornoemde woningoverval deels bekend. [2]
3.1.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 1 ten laste gelegde toegepaste geweld op het slachtoffer. De verdachte wist tijdens de inbraak niet dat geweld op het slachtoffer werd toegepast en heeft zelf ook geen geweld gebruikt richting het slachtoffer. Ook is er met betrekking tot het toegepaste geweld geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Daar was het opzet van de verdachte ook niet op gericht. Hij is enkel meegegaan voor het financiële gewin.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dat voornoemde woningoverval heeft plaatsgevonden en dat daarbij door in ieder geval één van de verdachten fors geweld richting de aangeefster is gebruikt, staat niet ter discussie. De verdachte heeft echter ontkend dat hij tijdens deze overval op de hoogte was van het geweld dat op de aangeefster werd toegepast, dat hierover van tevoren ook geen afspraken zijn gemaakt en dat derhalve geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het op de aangeefster toegepaste geweld.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor het tijdens de woningoverval op de aangeefster toegepaste geweld en of hij met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Blijkens het door de politie verrichte onderzoek aan de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ), hebben verschillende WhatsApp-gesprekken plaatsgevonden tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) en de verdachte. De rechtbank neemt de volgende onderdelen daarvan mee in haar overweging:
- Op 16 december 2015 wordt in een groepsgesprek met de verdachte en [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] gestuurd: ‘Vrijdag G. Met iemand thuis. Binden ze vast en vragen waar is kluis van papa’. En: ‘Dit gebeurt elke dag. Hiermee pakken we geld. Ze gaan alles zeggen. Als niemand osso is moeten we haasten’. Hierop stuurt [medeverdachte 2] dat ze een goede planning moeten maken. De verdachte zegt niets in dit gesprek, maar maakt wel onderdeel uit van het groepsgesprek. [3]
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer een half uur voor de overval bij de woning is gaan kijken wie er thuis waren. Toen zag hij dat de vrouw thuis was en heeft hij bedacht dat ze dat huis zouden gaan overvallen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [verdachte 1] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte 2] toen heeft opgebeld en heeft gezegd dat het een overval werd. Zij hadden afgesproken bij een parkje in de buurt waar zij elkaar ontmoet hebben en daar hebben zij een paar afspraken gemaakt. [4]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het om een overval ging, maar dat hij dacht dat het een stoer praatje was. Hij heeft het niet serieus genomen. Op de vraag wat de verdachte denkt dat het verschil is tussen een inbraak en een overval, heeft hij verklaard dat bij een overval geweld wordt gebruikt en het slachtoffer een trauma voor het leven wordt gegeven. [5]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de woning van de aangeefster op 25 februari 2016 met de medeverdachten heeft betreden terwijl hij wist dat de aangeefster thuis zou zijn; dat in een eerder stadium – in het bijzijn van de verdachte – door de medeverdachten is gesproken over het vastbinden van mensen in huis, zodat naar de kluis gevraagd kan worden; dat [medeverdachte 1] de verdachte voor de overval telefonisch heeft ingelicht over de aanwezigheid van de aangeefster in de woning en dat – zo is ter terechtzitting gebleken – het verschil tussen een inbraak en een overval – in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van geweld - de verdachte wel bekend was.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de samenwerking en de te verrichten gedraging (diefstal met geweld) en dat hiermee de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten met betrekking tot het toegepaste geweld richting de aangeefster is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het geweld, is de bijdrage van de verdachte aan het onder 1 ten laste feit naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Immers, de verdachte heeft de woning van aangeefster betreden met als doel financieel gewin, in de wetenschap dat zij thuis was en dat er dus een aanzienlijke kans was dat de aangeefster enige weerstand zou bieden en dat de kans aanmerkelijk was dat als reactie daarop geweld zou worden toegepast. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van een diefstal met geweld bewezen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
3.2
Inleiding
Onder feit 2 is ten laste gelegd de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het eerder genoemde slachtoffer ( [slachtoffer 1 ] ) en haar 7-jarige dochter ( [slachtoffer 3 ] ) op 25 februari 2016 te Zoetermeer, doordat zij door de verdachten van de woningoverval, zoals ten laste gelegd onder feit 1, zijn vastgebonden waarna de kamer waarin het slachtoffer zich bevond door de verdachten op slot is gedaan.
3.2.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 2 heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft geen opzet gehad op de vrijheidsberoving van aangeefster en haar dochter. Hij heeft hieraan dan ook geen bijdrage geleverd. De medeverdachten hebben bekend dat zij dit feit hebben gepleegd.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangeefster en haar dochter en neemt daarbij hetgeen onder feit 1 in algemene zin is overwogen met betrekking tot de kwalificatie medeplegen in aanmerking.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Dat voorbereidingshandelingen zijn getroffen met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde woningoverval is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat de verdachte op de hoogte was, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de medeverdachten de aangeefster en haar dochter zouden vastbinden en/of opsluiten. De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft touw meegenomen, maar uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte geen actieve bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van de vrijheidsbeneming, te weten het vastbinden van het slachtoffer en haar dochter, het knevelen van het slachtoffer en het op slot draaien van haar slaapkamerdeur.
De rechtbank is – in tegenstelling tot de officieren van justitie – derhalve van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan dit feit is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om als medeplegen te kunnen worden aangemerkt. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
3.3
Inleiding
Op 21 november 2015 werd de woning aan de [adres] te Zoetermeer betreden met een valse sleutel, waarbij diverse goederen werden weggenomen, (onder andere) toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6 ] . [6]
3.3.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 3 heeft begaan.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
3.3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dat op 21 november 2015 een inbraak aan de [adres] te Zoetermeer met een valse sleutel heeft plaatsgevonden is niet betwist. De verdachte heeft echter ontkend dat hij bij deze diefstal met valse sleutel betrokken is geweest. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde inbraak.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van dit feit het volgende af.
De medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) heeft bekend dat hij bij de woninginbraak betrokken is geweest en dat hij daartoe de sleutels van [slachtoffer 6 ] (de dochter van de aangeefster, tevens klasgenoot van [medeverdachte 1] ) heeft gestolen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] (naar de rechtbank begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 2] ) had gevraagd of gezegd dat hij het moest doen. [7]
Blijkens het door de politie verrichte onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] , hebben verschillende WhatsApp-gesprekken plaatsgevonden tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verdachte. De rechtbank neemt de volgende onderdelen daarvan mee in haar overweging:
  • Op 12 november 2015 om 18:03 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] een WhatsApp bericht dat [slachtoffer 6 ] een kluis in haar kledingkast heeft. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij zelf met de verdachte gaat kijken, waarop [medeverdachte 2] aangeeft dat dat onmogelijk is zonder dat hij erbij is. Ook zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] dat hij niet die twee sleutels moet kwijtraken. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij hoopt dat ze (de rechtbank begrijpt: de bewoners van de [adres] ) met de kerstvakantie of oud en nieuw weggaan en dat ze anders het huis ’s nachts met oud en nieuw pakken.
  • Op 21 november 2015 heeft [medeverdachte 1] contact met [slachtoffer 6 ] over waar zij die avond heen gaat en met wie, vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachten contact:
o 15:24 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] dat ze vanavond misschien het huis van [slachtoffer 6 ] gaan pakken. De ouders van [slachtoffer 6 ] gaan ergens heen en zij beiden (vermoedelijk [slachtoffer 6 ] en haar zus [naam] ) zullen op een feest zijn. [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij aan [slachtoffer 6 ] moet vragen of ze echt naar een feest gaan. Na ongeveer 45 minuten vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] wat de planning is en geeft daarbij aan dat als het na 22:00 uur is, hij niet kan. [medeverdachte 1] geeft aan dat [slachtoffer 6 ] om 20:00 uur weg gaat.
o 17:47 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en de verdachte dat ze voor het huis blijven chillen en naar binnen zullen gaan als ze weg zijn. Hierop stuurt de verdachte: ‘kom naar mij’. [medeverdachte 1] geeft aan dat iedereen een tas mee moet nemen en [medeverdachte 2] geeft aan dat hij een klein breekijzer meeneemt. [medeverdachte 2] geeft voorts aan dat hij om 8 uur bij de verdachte is, [medeverdachte 1] zegt dat hij vast om half 8 komt.
o 18:35 uur stuurt de verdachte: ‘Kom. Nar mij. Snel.’
  • Vervolgens vinden op WhatsApp geen conversaties tussen de verdachte en de medeverdachten plaats op 21 november 2015 tussen 18:35 uur en 21:53 uur.
  • Op 21 november 2015 om 21:53 uur stuurt de verdachte: ‘Niks zeggen’, waarop [medeverdachte 2] stuurt: ‘Denk je dat ik dom ben’. De verdachte geeft aan dat hij de tas van [medeverdachte 2] heeft, waarop [medeverdachte 2] aangeeft dat de verdachte deze bij zich moet houden.
  • Op 22 november 2015 wordt tussen de verdachte en de medeverdachten gesproken over goederen die overeen komen met de bij de inbraak weggenomen goederen. [medeverdachte 1] zegt ook: ‘niet eens 1 briefje. Saaf niet gevonden.’ ‘Saaf’ is straattaal voor geld. [medeverdachte 2] geeft aan dat het tegen niemand van school vertelt moet worden, omdat je anders gepakt kan worden. [medeverdachte 1] stuurt: ‘Ze vind de inbrekers dom, omdat alleen een lappie en tablet is gepakt’, waarop [medeverdachte 2] stuurt: ‘Jaa. We zagen niks verder. Die dingen moeten snel weg. Voordat word getraceerd. Breng agga ergens.’
De rechtbank stelt – gelet op de inhoud van voornoemde conversaties op WhatsApp tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – vast dat de verdachte en de medeverdachten met elkaar gesproken hebben over een voorgenomen inbraak met valse sleutel bij de woning van [slachtoffer 6 ] , een van de bewoonsters van de [adres] ; dat haar huissleutel is weggenomen door [medeverdachte 1] ; dat zij een plan hebben gemaakt toen duidelijk werd dat [slachtoffer 6 ] en haar medebewoners op de avond van 21 november 2015 niet thuis zouden zijn; dat gesproken is over voorbereidingshandelingen - zoals het meenemen van een tas en breekijzer -; dat de verdachte en de medeverdachten voor de inbraak hebben afgesproken bij de woning van de verdachte; dat op 21 november 2015 tussen 18:35 uur en 21:16 uur geen WhatsApp-contact heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de medeverdachten terwijl binnen die periode de inbraak is gepleegd en dat na de inbraak is gesproken over (het verkopen van) goederen, welke overeenkomen met de bij de inbraak aan de [adres] te Zoetermeer weggenomen goederen.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij niet in de woning is geweest, maar de buit van [medeverdachte 2] kreeg na de inbraak, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring wordt – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet ondersteund door ander bewijs. Met name valt niet in te zien waarom de medeverdachten zouden afspreken bij de woning van verdachte als verdachte niet zou meegaan naar de woning waar de diefstal zou gaan plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is – gelet op het vorenstaande – voldoende komen vast te staan dat de verdachte bij de inbraak op 21 november 2015 aan de [adres] te Zoetermeer betrokken is geweest, zodat het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4
3.4
Inleiding
Op 27 november 2015 werd de woning aan de [adres] te Zoetermeer betreden met een valse sleutel, waarbij diverse goederen werden weggenomen, (onder andere) toebehorende aan [slachtoffer 7 ] . [9]
3.4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 4 heeft begaan.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
3.4.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dat op 27 november 2015 een diefstal met een valse sleutel aan de [adres] te Zoetermeer heeft plaatsgevonden is niet betwist. De verdachte heeft echter ontkend dat hij bij deze diefstal betrokken is geweest. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde diefstal.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van dit feit het volgende af.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij bij de diefstal met valse sleutel betrokken is geweest en dat hij daartoe de sleutels van [naam] (de dochter van de aangeefster, tevens klasgenoot van [medeverdachte 1] ) heeft gestolen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] (naar de rechtbank begrijpt: de medeverdachte) had gevraagd of gezegd dat hij het moest doen. [10]
Blijkens het door de politie verrichte onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] , hebben verschillende WhatsApp-gesprekken plaatsgevonden tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verdachte. De rechtbank neemt de volgende onderdelen daarvan mee in haar overweging:
  • Op 30 oktober 2015 om 11:07 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] een WhatsApp bericht dat hij naast de zus van [naam] zit en haar sleutels uit haar tas kan stelen. Vervolgens geeft hij aan dat zij sowieso met kerst met vakantie gaan en dat dan het hele huis leeg gaat.
  • Op 30 oktober 2015 om 11:12 uur stuurt [medeverdachte 1] aan de verdachte dat hij naast de zus van [naam] zit en gewoon haar sleutel kan pakken en dat zij met kerst weg zijn dus dat het huis dan leeg gaat. Hierop stuurt de verdachte meerdere ‘verliefde smileys’.
  • Op 2 november 2015 om 13:19 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] dat hij de sleutel van de zus van [naam] heeft gepakt, waarop zij bespreken wanneer ze daar naar binnen gaan om een buit mee te nemen.
  • Op 2 november 2015 om 14:20 uur stuurt [medeverdachte 1] aan de verdachte dat hij de sleutel van het huis van [naam] heeft gepakt en dat ze nu twee huizen hebben waardoor ze rijk worden, waarop de verdachte zegt: ‘Kanker goedd.’
  • Op 23 november 2015 om 10:34 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en de verdachte: ‘Zaterdag pakken we G’.
  • De [adres] te Zoetermeer is gelegen in de wijk de Leyens.
  • Op 25 november 2015 hebben de verdachte en de medeverdachten meermalen contact met elkaar:
o 8:52 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en de verdachte: ‘Vrijdag zijn G ook allemaal weg’. De verdachte stuurt smileys. [medeverdachte 1] zegt dat hij veel geld wil. [medeverdachte 2] geeft aan dat er misschien weer niks is en dat zij in dat geval de tv kapot zullen slaan.
o 15:03 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] : ‘Vrijdag G’, waarop [medeverdachte 2] vraagt hoe laat en of [medeverdachte 1] zeker weet dat heel het gezin van ‘G’ gaat.
  • Op 26 november 2015 om 17:31 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en de verdachte dat hij nog steeds geen adres heeft. [medeverdachte 2] vraagt of [medeverdachte 1] dit wel kan regelen voor morgen. Om 20:57 uur stuurt [medeverdachte 1] dat ze sowieso iets voor hun gezicht moeten zetten, waarop de verdachte vraagt: ‘Masker’, waarop [medeverdachte 1] stuurt: ’Nee, gwn sjaal. Maar niet zoals jij deed vorige keer. Gevaarlijk.’
  • Op 27 november 2015 hebben de verdachte en de medeverdachten meermalen contact met elkaar:
o 11:04 uur stuurt [medeverdachte 1] : ‘ [adres] .
o 15:59 uur stuurt [medeverdachte 2] : ‘7 uur oost’. Ook vraagt [medeverdachte 2] wie een platte schroevendraaier meeneemt, omdat ze die misschien nodig hebben.
o 16:41 uur stuurt [medeverdachte 2] dat zij over een uurtje met elkaar zijn en dat hij de verdachte gelijk zal ophalen. [medeverdachte 1] stuurt: ‘We gaan gwn voor [naam] osso’.
o 17:20 uur stuurt [medeverdachte 2] : ‘Neem grote tas mee. Neem masker mee. Die Rip opstaan.’
  • Vervolgens vinden op WhatsApp geen conversaties tussen de verdachte en de medeverdachten plaats op 27 november 2015 tussen 17:31 uur en 21:29 uur.
  • Op 27 november 2015 om 21:29 uur stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en de verdachte: ‘Ey. Ze weten al. Ze zijn oso.’ De verdachte zegt dat hij de tanden van [naam] gaat breken als hij gaat praten.
  • Op 28 november 2015 om 8:00 uur stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en de verdachte: ‘We moeten snel doen. Anders t word miss getraceerd.’ Vervolgens wordt tussen de verdachte en de medeverdachten gesproken over goederen die overeen komen met de bij de inbraak weggenomen goederen.
De rechtbank stelt – gelet op de inhoud van voornoemde conversaties op WhatsApp tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – vast dat de verdachte en de medeverdachten met elkaar gesproken hebben over een voorgenomen inbraak met valse sleutel bij de woning van [naam] ; dat door [medeverdachte 1] een huissleutel is weggenomen bij een van de bewoners van de [adres] , [slachtoffer 9] ; dat zij een plan hebben gemaakt toen duidelijk werd dat [naam] en haar medebewoners op de avond van 27 november 2015 niet thuis zouden zijn; dat [medeverdachte 1] het adres van de woning heeft achterhaald; dat gesproken is over voorbereidingshandelingen – zoals het meenemen van een platte schroevendraaier, maskers en een grote tas -; dat de verdachte en de medeverdachten voor de inbraak hebben afgesproken bij de woning van de verdachte (die ook wel [naam] genoemd werd); dat op 27 november 2015 tussen 17:31 uur en 21:29 uur geen WhatsApp-contact heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de medeverdachten terwijl binnen die periode de inbraak is gepleegd en dat na de inbraak is gesproken over (het verkopen van) goederen, welke overeenkomen met de bij de inbraak aan de [adres] te Zoetermeer weggenomen goederen.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij niet in de woning is geweest, maar de buit van [medeverdachte 2] kreeg na de inbraak, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring wordt – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet ondersteund door ander bewijs. In het bijzonder valt wederom niet in te zien waarom de medeverdachten bij verdachte langs zouden gaan om hem op te halen, als hij niet meeging naar het adres waar de diefstal zou gaan plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is – gelet op vorenstaande – voldoende komen vast te staan dat de verdachte bij de inbraak op 27 november 2015 aan de [adres] te Zoetermeer betrokken is geweest, zodat het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5
3.5
Inleiding
Op 29 januari 2016 werd de woning aan de [adres] A te Zoetermeer betreden met een valse sleutel, waarbij diverse goederen werden weggenomen, (onder andere) toebehorende aan [slachtoffer 8 ] . [12]
3.5.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 5 heeft begaan.
3.5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
3.5.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dat op 29 januari 2016 een diefstal aan de [adres] te Zoetermeer met een valse sleutel heeft plaatsgevonden is niet betwist. De verdachte heeft echter ontkend dat hij bij deze diefstal betrokken is geweest. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde diefstal.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van dit feit het volgende af.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij bij de woninginbraak betrokken is geweest en dat hij daartoe de sleutels van [naam] (de zoon van de aangever, tevens het broertje van een klasgenoot van [medeverdachte 1] ) heeft gestolen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] (naar de rechtbank begrijpt: de medeverdachte) had gevraagd of gezegd dat hij het moest doen. [13]
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij betrokken was bij de inbraak. [medeverdachte 1] kwam met het idee om in te breken en had de sleutel van het broertje van Dionne afgenomen. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat zij bij de woning hadden afgesproken en daar naartoe gingen. Hijzelf, [verdachte 1] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte 1] . Zij gingen de woning binnen. [verdachte 1] en [medeverdachte 1] doorzochten de kamers. [14]
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij niet in de woning is geweest, maar de buit van [medeverdachte 2] kreeg na de inbraak, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring wordt – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet ondersteund door ander bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van beiden medeverdachten voldoende is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij voornoemde inbraak.
De rechtbank concludeert voorts dat de modus operandi bij de feiten 3, 4 en 5 identiek is. Het betreffen allen woningen van schoolgenoten van de medeverdachte [medeverdachte 1] , waarbij de sleutels zijn weggenomen door [medeverdachte 1] en door de verdachte en de medeverdachten zijn gebruikt om zich de toegang tot de woningen te verschaffen. In de betreffende aangiftes is voorts verklaard dat in alle woningen een enorme ravage werd aangericht, waaronder ook in de woning van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is – gelet op vorenstaande – voldoende komen vast te staan dat de verdachte bij de inbraak op 29 januari 2016 aan de [adres] te Zoetermeer betrokken is geweest, zodat het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 25 februari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een geldbedrag van (ongeveer) 8.000 dollar en
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.500 euro en
- een aantal horloges en
- een aantal (gouden) sieraden en
- een (aantal) tas(sen) en (een) portemonnee(s) met inhoud en (een) riem(en) en/of (andere) lederwa(a)r(en) en
- een of meer iPhones en Mac Books en toebehoren en andere digitale apparatuur en
- autosleutels (merk BMW) en
- een fles whisky
zijnde geld en goederen, toebehorende aan [slachtoffer 1 ] en/of [slachtoffer 4 ] en/of [slachtoffer 2 ] en/of [slachtoffer 3 ] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1 ] en voornoemde [slachtoffer 3 ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of - een of meer van - zijn mededaders:
- met bedekt gezicht en/of capuchon op en/of handschoenen aan de woning zijn binnengedrongen en
- voornoemde [slachtoffer 1 ] vervolgens meermalen tegen haar lichaam hebben geduwd waardoor zij meermalen ten val kwam, en
- die [slachtoffer 1 ] hebben vastgepakt, en
- tegen die [slachtoffer 1 ] en die [slachtoffer 3 ] hebben geroepen/gevraagd om geld en sieraden af te geven, en dat die [slachtoffer 1 ] haar ringen af moest doen en
- tegen die [slachtoffer 1 ] en die [slachtoffer 3 ] hebben gezegd dat zij naar boven moesten en dat zij alleen naar beneden/de grond mochten kijken en
- die [slachtoffer 1 ] meermalen tegen/op haar (achter)hoofd hebben geslagen en geduwd, en
- die [slachtoffer 1 ] meermalen tegen haar romp hebben geschopt en
- tegen die [slachtoffer 1 ] hebben gezegd dat zij terug zouden komen om haar dood te maken als de door haar opgegeven pincode niet zou blijken te kloppen,
en
- die [slachtoffer 3 ] naar haar eigen slaapkamer hebben gebracht en aldaar de handen van voornoemde [slachtoffer 3 ] met een lint/koord hebben vastgebonden, en
- bij voornoemde [slachtoffer 1 ] met kracht een panty in haar mond hebben gestopt en een trui strak om haar hoofd hebben gebonden en een riem over die trui en om het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1 ] hebben gesnoerd en
- de handen van die [slachtoffer 1 ] achter haar rug met een snoer en een riem hebben vastgebonden, en
- vervolgens die [slachtoffer 1 ] hard tegen haar hoofd hebben gestompt, en
- vervolgens, terwijl zij op de grond lag die [slachtoffer 1 ] meermalen met kracht tegen haar hoofd en haar bovenlichaam hebben geschopt en
- die [slachtoffer 1 ] meermalen tegen haar hoofd en haar bovenlichaam hebben geslagen en gestompt en
- vervolgens terwijl zij nog op de grond lag en terwijl het hoofd van die [slachtoffer 1 ] nog was afgebonden en terwijl haar polsen nog waren vastgebonden een dressoir of een lade op die [slachtoffer 1 ] hebben gegooid en/of geduwd;
3.
hij op 21 november 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen
- een notebook (merk Acer type Aspire) en
- een fotocamera (merk Nikon type Coolpix S7000) en
- een identiteitskaart en
- een tablet (merk Samsung type Galaxy) en
- een rekenmachine en
- een USB-stick en
- een aantal acculaders,
toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6 ] en/of (een) andere bewoner(s) van die woning, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en voornoemde weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht door middel van valse sleutels;
4.
hij op 27 november 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen een of meerdere mobiele telefoons en tablets en notebooks en elektrische apparaten en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 7 ] en/of (een) andere bewoner(s) van die woning, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en voornoemde goederen onder hun bereik te hebben gebracht door middel van valse sleutels;
5.
hij op 29 januari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen
- sieraden en elektrische apparaten en gegevensdragers en sleutels en portemonnees met inhoud en oordoppen en
- een OV-kaart met tegoed en
- een autosleutel en
- een tas en
- een rollerball,
toebehorende aan [slachtoffer 8 ] en/of (een) andere bewoner(s) van die woning, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en voornoemde goederen onder hun bereik te hebben gebracht door middel van valse sleutels.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde – met toepassing van het jeugdstrafrecht – wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarbij de (bijzondere) voorwaarden worden opgelegd conform het advies van de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit om – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten – het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte reeds acht maanden in de PI tussen volwassenen heeft doorgebracht, hetgeen hem emotioneel en functioneel enorm geraakt heeft. Voorts heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke detentie op te leggen die qua duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De verdachte is bereid alle voorwaarden na te leven.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en/of maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
De verdachte en zijn twee mededaders hebben zich in een tijdbestek van een aantal maanden, van 21 november 2015 tot 25 februari 2016, schuldig gemaakt aan een reeks in ernst oplopende misdrijven. De overval in de woning te Zoetermeer, die ook ten laste is gelegd als een wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster en haar dochter, leidde uiteindelijk tot de aanhouding van de verdachte en in totaal acht medeverdachten.
De verdachte en de twee hoofdverdachten, respectievelijk 18, 16 en 17 jaar oud ten tijde van de woningoverval en allen (nagenoeg) first offender, hebben zich in deze periode allereerst schuldig gemaakt aan een drietal woninginbraken, die grote gelijkenis vertonen qua voorbereiding, aanpak, uitvoering en oogmerk. De buit was steeds aanzienlijk, maar kennelijk niet genoeg, gelet op de overweldigende aanhoudende zucht naar geld van de verdachten.
Het vooruitzicht bij de verdachten dat men als alles volgens plan zou gaan niet een, niet twee maar drie woninginbraken zou kunnen plegen bij schoolgenoten van de medeverdachte, heeft bij de verdachte -zo blijkt in de groepsapp- groot enthousiasme opgewekt over de verwachte buit. De verdachten hebben geappt nu “rijk” te worden. Duidelijk is dat de verdachten voornemens waren een klapper te maken en dat de gedachte aan berooide, bestolen klasgenoten van de medeverdachte die een leeg huis zouden aantreffen, voor de verdachten een mooi vooruitzicht was waar zij zich bij voorbaat over verkneukelden. Door de verdachten is in de groepsapp uitvoerig besproken hoe diverse medescholieren van de medeverdachte zouden vertellen dat hun huis was leeggeroofd; van enige compassie met de gedupeerden, of aarzeling bij de uitvoering van de inbraken bij schoolgenoten, is de rechtbank niets gebleken.
Deze nietsontziende, berekenende en meedogenloze houding van jonge verdachten acht de rechtbank schokkend en ontluisterend.
Op 16 december 2015 is in de groepsapp-gesprekken waaraan de verdachten deelnamen voor het eerst geschreven over het stelen uit een woning in aanwezigheid van een bewoner. Zo wordt geappt: “Met iemand thuis. Binden ze vast en vragen waar is de kluis. (…) Dit gebeurt elke dag. Hiermee pakken we geld.“ Ook hebben de verdachten overwogen dat zo een eventueel alarm kon worden omzeild.
Dit scenario is uiteindelijk op 25 februari 2016 door de verdachten, goed voorbereid en weloverwogen, uitgevoerd. In de aanloop tot deze woningoverval – begin februari 2016 - heeft de medeverdachte eerst een medeleerlinge benaderd teneinde haar uit te horen over de locatie van het huis, de veronderstelde rijkdom van de familie en de mogelijkheid een huissleutel te bemachtigen. Uiteindelijk heeft de medeverdachte deze medeleerlinge medegedeeld dat een sleutel niet meer nodig was. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat op dit moment al het plan om een overval te plegen op het moment dat de bewoners dus thuis zouden zijn vaste vorm heeft gekregen.
In de aanloop tot deze woningoverval hebben de verdachten voorbereidingen getroffen. Uit Snapchat berichten was de medeverdachte te weten gekomen dat de vader van het gezin die avond met de schoolgenote van de medeverdachte, de oudste dochter, afwezig zou zijn. Men rekende dus alleen op de moeder van het gezin, en zij werd ook waargenomen tijdens een voorobservatie door de medeverdachte. Er is een touw meegenomen, en de twee verdachten die achter de aanbellende medeverdachte [medeverdachte 2] stonden hebben zich, met sjaals en capuchon vermomd, verdekt opgesteld. De verdachten zagen na het aanbellen de jongste dochter, destijds zeven jaren oud in de gang van het huis staan. Dat heeft hen niet weerhouden van het voorgenomen plan. Dat was immers, zo hebben de verdachten verklaard, zonde van alle voorbereiding, en de verdachte [medeverdachte 2] heeft daarover expliciet verklaard dat hij wilde dóórgaan, anders was hij daar voor niets.
Nadat de aangeefster de voordeur had geopend is het geweld op haar werd uitgeoefend naar haar ogenblikkelijk en overweldigend. Zij kwam ten val omdat de verdachten direct bovenop haar sprongen en haar duwden. De verdachten hebben direct om geld en sieraden gevraagd, haar iPhone werd meteen uit handen van het dochtertje gepakt en zij moest haar ringen afdoen. Aansluitend werd zij door de verdachten naar de slaapkamer gedirigeerd waar zij herhaaldelijk is geslagen en geschopt. De hele woning is aansluitend onderzocht. Daarbij is een grote ravage aangericht. Het geweld richting de aangeefster verergerde naarmate de overval voortduurde; uiteindelijk is bij de aangeefster -haar handen waren al vastgebonden- met kracht een panty in haar mond gepropt, is haar gezicht omwikkeld met een trui en daaroverheen een riem, en is zij in deze toestand- vastgebonden en weerloos- opnieuw met kracht meermalen geslagen en geschopt. Ook is er een kast op haar gegooid.
Uit de aangifte, de medische informatie in het dossier en uit hetgeen de aangeefster ter terechtzitting in haar slachtofferverklaring heeft voorgelezen, blijkt zonder enige twijfel dat zij doodsangsten heeft uitgestaan, voor haar dochter en voor zichzelf. Zij is het slachtoffer geworden van een nachtmerrie die ruim een uur heeft geduurd. De aangeefster heeft opgemerkt, en de rechtbank volgt dat standpunt ook, dat het zwaarste letsel haar is aangedaan terwijl de verdachten hun meegenomen rugtas al ruimschoots hadden volgestopt met een enorm geldbedrag, veel kostbare goederen, horloges en ringen, laptops, 4 iPhones etc.
Daarna hebben de verdachten de aangeefster opgesloten in haar slaapkamer en haar gewond, hulpeloos, geblinddoekt, gekneveld en bewusteloos achtergelaten. De (mede)verdachten hebben ook nog verklaard dat zij de aangeefster bewusteloos hebben geslagen zodat zij de politie niet kon alarmeren, en niet alles meer zou weten. Eenmaal buiten hebben de verdachten de buit direct bekeken en diverse kostbaarheden meteen in het water gegooid omdat, naar de rechtbank begrijpt, cash geld als buit makkelijker is dan apparaten of kostbaarheden.
Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachten, geobsedeerd door geld en bezit, doelbewust en goed voorbereid de aangeefster hebben overvallen waarbij een duidelijke taakverdeling was afgesproken, geweld was voorgenomen, en er ook tijdens de overval en vrijheidsberoving van de aangeefster geen moment waarneembaar is geweest waarbij de verdachten controle of overzicht hebben verloren, enige terughoudendheid hebben betracht of het besef hebben gekregen welk leed de aangeefster werd aangedaan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 april 2016, is de verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van [naam] , kinder- en jeugdpsychiater (supervisor) en [naam] , kinder- en jeugdpsychiater i.o. (supervisant) d.d. 22 november 2016, van het psychiatrisch onderzoek en op het rapport van [naam] , GZ-psycholoog i.o. onder supervisie van [naam] , GZ-psycholoog d.d. 24 november 2016 van het psychologisch onderzoek.
Bevindingen psychiaters
Er zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een gedragsstoornis, ook niet in lichtere mate.
De psychiaters hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van cannabisgebruik, bij wie voorts parentificatie met moeder wordt gezien, met daarbij een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling met beïnvloedbaarheid en een wat naïeve denkwijze. Heden wordt daarbij een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken gezien. Vanuit zijn onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling was de verdachte niet helemaal vrij in het nemen van een eigenstandige beslissing. Hierdoor wordt de mate van toerekeningsvatbaarheid als verminderd beoordeeld.
Het recidiverisico voor geweldsdelicten wordt op matig geschat, waarbij vooral zijn afwijzing van antisociaal gedrag en zijn gebondenheid aan het gezin van herkomst als beschermend worden gezien.
De psychiaters hebben voorts geconcludeerd dat er voldoende indicaties aanwezig zijn om op de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Er worden geen contra-indicaties gezien, de verdachte is first-offender, woont nog thuis, heeft qua scholing een startkwalificatie en zijn persoonlijkheidsontwikkeling is onrijp. Pedagogische beïnvloeding is zinvol. Binnen het klimaat van een justitiële jeugdinrichting is de aanpassingsproblematiek beter behandelbaar.
De psychiaters hebben geadviseerd om binnen een voorwaardelijk strafdeel de voorwaarde te stellen dat aanmelding bij de Waag plaatsvindt voor individuele therapie ter versterking van zijn persoonlijkheidsontwikkeling, het nemen van verantwoordelijkheid en zich weerbaar te leren tonen. Voorts is geadviseerd om aan het gezin forensische ambulante systeemtherapie te bieden, met toezicht en begeleiding van de reclassering, elektronisch toezicht en ITB Harde Kern voor de duur van een half jaar.
Bevindingen psychologen
In het onderzoek wordt gezien dan de verdachte op een gemiddeld intelligentieniveau functioneert. Diagnostisch gezien zijn de sociale en emotionele ontwikkeling van de verdachte in die mate zorgelijk dat kan worden gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De verstoorde relatie met beide ouders die beiden onvoldoende beschikbaar zijn (geweest) voor de verdachte, is passend bij ouder-kind relatieproblematiek. Ook was er voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde sprake van misbruik van cannabis. De huidige situatie van de verdachte in preventieve hechtenis past bij een aanpassingsstoornis.
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het recidiverisico wordt matig ingeschat, omdat er voornamelijk sprake is van historische risicofactoren en protectieve factoren bij de verdachte worden gezien.
De verdachte is gemotiveerd voor hulpverlening en hij wil werken aan zijn toekomst. Individuele therapie (psychotherapeutische behandeling) en systeemtherapie (in de vorm van forensische ambulante systeemtherapie) kunnen plaatsvinden bij de Waag. Daarbij is de ITB Harde Kern maatregel bij een voorwaardelijk strafdeel een passende interventie.
De rapporteurs hebben geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Pedagogische aanpak, gezinsgerichte hulp en scholing zijn noodzakelijk.
Advies van Reclassering Nederland
Het delictgedrag van de verdachte hangt samen met diens onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Mogelijk dat daarnaast ook een gebrek aan inkomen en het missen van zinvolle dagbesteding een rol hebben gespeeld in de aanloop naar onderhavig(e) delict(en).
Behandeling gericht op het versterken van de persoonlijkheidsontwikkeling wordt noodzakelijk geacht teneinde de kans op recidive te doen verminderen. Daarnaast acht de reclassering het van belang dat de verdachte zich inzet voor het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding en dat er aandacht is voor zijn sociale netwerk.
Tevens acht de reclassering het van belang dat de verdachte, conform de overvallersaanpak (waarbij bij de verdachte gedurende het hele toezicht elektronische controle wordt toegepast en hij wekelijks door de reclassering zal worden gezien), zich niet in de buurt van de woning van de slachtoffers zal ophouden. Het hoogst haalbare hierin is om af te spreken dat de verdachte zich niet in een straal van 700 meter rondom de woning van de slachtoffers zal bevinden. Ook acht de reclassering het van belang, gelet op de ernst van onderhavige delicten en het feit dat deze in de avonduren plaatsvonden, dat de verdachte zich in de nachtelijke uren niet op straat zal begeven. Aan dit plan van aanpak kan binnen een verplicht reclasseringstoezicht invulling worden gegeven.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, hij pleegde de delicten toen hij achttien jaar oud was, bestaat de mogelijkheid voor afstraffing middels het adolescentenstrafrecht. Omdat de verdachte first-offender is, bij zijn moeder woont, pedagogisch beïnvloedbaar is en een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling heeft, heeft de reclassering geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
Ter terechtzitting is namens de reclassering naar voren gebracht dat de verdachte gemotiveerd is om een opleiding te volgen. Via de gemeente bestaat de mogelijkheid voor een dagbestedingsprogramma, waarvoor een intakegesprek kan plaatsvinden zodra de verdachte vrij komt. De door de deskundigen geadviseerde systeemtherapie bij de Waag is niet mogelijk in verband met de leeftijd van de verdachte. De reclassering wil graag inzetten op de individuele therapie voor de verdachte.
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages, acht deze deugdelijk onderbouwd en zal de gegeven adviezen opvolgen.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten achttien jaar oud. Om die reden geldt voor hem in beginsel het volwassenenstrafrecht. Ingevolge artikel 77c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is het echter mogelijk recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (artikel 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is mogelijk op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Hoewel de ernst van de feiten zonder meer toepassing van het volwassenstrafrecht en oplegging van een forse gevangenisstraf zouden rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de kwetsbare persoon van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit wordt door bovenvermelde rapportages bevestigd. Daaruit is immers gebleken dat bij de verdachte sprake is van een onrijpe persoonlijkheid en dat de problematiek van de verdachte kan worden behandeld binnen een justitiële jeugdinrichting en vervolgens middels bijzondere voorwaarden in het kader van therapie, elektronische controle en toezicht en begeleiding door de reclassering. Pedagogische beïnvloeding is zinvol. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank recht doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.
De rechtbank volgt ten aanzien van de op te leggen straf grotendeels de vordering van de officieren van justitie, maar houdt bij het bepalen van de straf, anders dan de officieren van justitie, rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt van de adviezen van de deskundigen af te wijken. Voorts zal de verdachte – anders dan de officieren van justitie hebben gevorderd – niet worden veroordeeld voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Dat is ook verdisconteerd in na te melden straf.
Gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op deze onvoorwaardelijke jeugddetentie in mindering worden gebracht. Een deel van de jeugddetentie zal voorwaardelijk worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, teneinde de behandeling en dagbesteding van de verdachte te waarborgen en hem ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft tot slot geconstateerd dat deze meerderjarige verdachte beseft welk leed aangeefster is aangedaan en de rol die hij daarin heeft gespeeld. Ook heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ter terechtzitting oprecht en gemeend zijn excuses aangeboden en nadrukkelijk om vergeving gevraagd voor zijn daden.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de bij de verdachte inbeslaggenomen goederen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal alle op de beslaglijst genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de bij de bewezenverklaarde strafbare feiten verkregen buit zijn verkregen.

7.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Mevrouw [slachtoffer 1 ] , bijgestaan door haar advocaat mr. E.W. Bosch, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 43.548,85. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit:
materiële schade voor een bedrag groot € 15.301,60, bestaande uit de posten eigen risico (€ 385,-), kosten medicatie (€ 52,64), kosten fysiotherapie (€ 170,-), rijbewijs (€ 38,-), extra gereden kilometers (€ 631,16) en geld (€ 14.024,-);
kosten voor huishoudelijke hulp voor een bedrag groot € 4.883,-;
immateriële schade voor een bedrag groot € 23.250,-;
kosten medische informatie voor een bedrag groot € 114,25.
7.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering. Zij hebben betoogd dat de schadeposten eigen risico zorgverzekering, kosten medicatie, kosten fysiotherapie, kosten nieuw rijbewijs en reiskosten geheel kunnen worden toegewezen. Voor wat betreft het gestolen geld hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag dient te worden verminderd met de onder de verdachten in beslag genomen geldbedragen die aan de benadeelde partij zullen worden geretourneerd, waardoor een bedrag van € 10.964,-- kan worden toegewezen. Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor kosten huishoudelijk hulp hebben de officieren van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Zij hebben voorts gevorderd dat de immateriële schade tot een bedrag van
€ 12.500,- kan worden toegewezen en dat de vordering op dit punt voor het meerdere niet-ontvankelijk wordt verklaard zodat de benadeelde partij dat deel van de vordering bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Voorts hebben de officieren van justitie gevorderd dat de wettelijke rente met ingang vanaf de datum van het ontstaan van de schade zal worden toegewezen, dat de verdachte hoofdelijk zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade en dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 24.741,60 subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1 ] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Subsidiair heeft de verdediging de vordering op de onderdelen kosten fysiotherapie en gestolen geld betwist. Voorst heeft de verdediging betoogd dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de schadeposten eigen risico zorgverzekering, kosten medicatie, kosten fysiotherapie, kosten nieuw rijbewijs en reiskosten, is voldoende onderbouwd en niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. De schadepost gestolen geld zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.964,--, nu de officieren van justitie hebben toegezegd dat de onder de verdachten in beslag genomen geldbedragen aan de benadeelde partij zullen worden teruggegeven.
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor huishoudelijk hulp tot een bedrag van
€ 3.640,-- toewijzen. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij in de eerste dertien weken na de bewezen verklaarde feiten voor wat betreft het uitvoeren van huishoudelijk werk zwaar beperkt was, zoals bedoeld in de “Richtlijn Huishoudelijke hulp” van de Letselschade Raad. Daarom kan voor die periode een bedrag van € 280,-- per week worden toegewezen voor kosten voor huishoudelijk hulp. Dit komt neer op een bedrag van (13 x € 280,--) € 3.640,--. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor huishoudelijk hulp na de dertiende week, mede in het licht van de betwisting door de verdediging, door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal op dit punt voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Het voorgaande betekent dat de volgende bedragen aan materiële schade zullen worden toegewezen:
• eigen risico zorgverzekering € 385,-
• kosten medicatie € 52,64
• kosten fysiotherapie € 170,-
• kosten rijbewijs € 38,80
• reiskosten € 631,16
• gestolen geld € 10.964,-
• kosten huishoudelijk hulp € 3.640,-
totaal € 15.881,60
De vordering zal voor zover die betrekking heeft op materiële schade tot een bedrag van
€ 15.881,60 hoofdelijk worden toegewezen. De rechtbank zal over dit bedrag de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 15 december 2016 (de datum waarop het onderzoek ter terechtzitting is gesloten).
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat zij immateriële schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van € 15.000,-- aan smartengeld naar billijkheid toewijsbaar. Zij heeft daarbij acht geslagen op het op de benadeelde partij uitgeoefende geweld, de aard en ernst van het opgelopen letsel, de medische behandeling, het feit dat ook haar zevenjarige dochtertje slachtoffer was van de gewelddadige woningoverval, de psychische gevolgen die de benadeelde partij daar tot op heden van ondervindt, alsmede op de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken doorgaans worden toegewezen.
Aangezien de benadeelde partij heeft gevorderd dat verdachte en zijn mededaders hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding en de verdachte voor feit 1 is veroordeeld, maar van feit 2 is vrijgesproken, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor 2/3 deel toewijzen aan feit 1 (de diefstal met geweld) en voor 1/3 deel aan feit 2 (de wederrechtelijke vrijheidsberoving). Dat betekent dat de rechtbank de verdachte en zijn mededaders van feit 1 hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade die is ontstaan door het onder feit 1 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 25 februari 2016 toewijzen, aangezien vast staat dat de schade op die dag is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 114,25 (kosten opvragen medische informatie), en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 25.881,60 ten behoeve van [slachtoffer 1 ] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 over het deel materiële schade groot € 15.881,60 en de wettelijke rente vanaf 25 februari 2016 over het deel immateriële schade groot € 10.000,--.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feiten 3, 4 en 5 telkens:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
5 (VIJF) MAANDENniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering (hierna ook: de jeugdreclassering), te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek de Waag of soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich zal houden aan de door de jeugdreclassering te geven voorschriften en aanwijzingen in het kader van het ITB Harde Kern traject, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd dagelijks naar school/stage/dagbesteding gaat;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
1. [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum] 1999, wonende te [adres] );
2. [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum] 1997, wonende te [adres] );
zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 700 meter van het woonadres van de slachtoffers (wonende te [adres] ) zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1 ] , hoofdelijk en gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 15.881,60 materiële schade en een bedrag van € 10.000,-- immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2016 voor wat betreft de materiële schade, respectievelijk 25 februari 2016 voor wat betreft de immateriële schade, telkens tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
met hoofdelijke veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op € 114,25 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 25.881,60, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2016 over het deel immateriële schade groot € 10.000,-- en de wettelijke rente vanaf 15 december 2016 over het deel materiële schade groot € 15.881,60, tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1 ] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of zijn mededader(s) aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of zijn mededader(s) aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd alle op de beslaglijst genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, rechter,
en mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier onderzoek DRD16018, met onderzoeksnummer DH4R016018, genummerd van blz. 1 tot en met 2633 en het bijbehorende methodiekendossier, genummerd van blz. 1 tot en met 850.
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 december 2016.
3.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 1573, tweede alinea.
4.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 21 april 2016, blz. 627, negende en tiende alinea.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 december 2016.
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] d.d. 22 november 2015, blz. 1050 tot en met 1053 en proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] d.d. 2 juli 2016, blz. 1528 tot en met 1540.
7.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 17 augustus 2016, blz. 2138.
8.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 1554, tweede alinea en laatste alinea, blz. 1555, derde alinea, blz. 1557, eerste alinea (onder de afbeelding).
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7 ] d.d. 27 november 2015, blz. 1061 tot en met 1066 en proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 7 ] d.d. 26 juni 2016, blz. 1093 tot en met 1099.
10.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 17 augustus 2016, blz. 2138.
11.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 1559, derde, vierde, zevende en achtste alinea, blz. 1560, alinea 2 t/m 5, blz. 1561, tweede en derde alinea, blz. 1563, eerste en tweede alinea.
12.Proces-verbaal van aangifte door [naam] d.d. 29 januari 2016, blz. 985 tot en met 993, proces-verbaal verhoor getuige [naam] d.d. 5 juli 2016, blz. 1006 tot en met 1009 en proces-verbaal verhoor aangever [naam] d.d. 6 juli 2016, blz. 1028 en 1029.
13.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 17 augustus 2016, blz. 2138.
14.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 1 juni 2016, blz. 1193, laatste alinea, blz. 1194, eerste en tiende alinea.