ECLI:NL:RBDHA:2016:16447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
09/842411-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gewelddadige woningoverval met geweld en bedreiging

Op 25 februari 2016 vond een gewelddadige woningoverval plaats in Zoetermeer, waarbij de daders geweld toepasten op het slachtoffer en haar 7-jarige dochter. De woning werd doorzocht en er werd een aanzienlijk geldbedrag en goederen buitgemaakt. De verdachte, die informatie had verschaft over de woning en de bewoners aan een van de daders, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan deze overval. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het aandeel van de verdachte minder groot was dan dat van de overvallers, haar handelen als medeplichtigheid kon worden aangemerkt. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte onder invloed van de hoofdverdachte was gekomen en dat zij spijt betuigde. De rechtbank legde een werkstraf van 80 uren op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/842411-16
Datum uitspraak: 29 december 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum]
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. R. Funke Küpper en C. Eijgenraam en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.H.T. van Brunschot, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 25 februari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen uit een woning (gelegen aan de [adres 3] :
- een geldbedrag van (ongeveer) 8.000 dollar en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.500 euro en/of
- een (aantal) horloge(s) en/of
- een (aantal) (gouden) siera(a)d(en) en/of
- een (aantal) (een) tas(sen) en/of (een) portemonnee(s) (met inhoud) en/of (een) riem(en) en/of (andere) lederwa(a)r(en) en/of
- een of meer iPhone(s) en/of Mac Book(s) en/of toebehoren en/of (andere) digitale apparatuur en/of
- een of meerdere (auto)sleutels (merk BMW) en/of
- een fles whisky
zijnde geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (geboren op 5 december 2008), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 2] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
- met bedekt gezicht en/of capuchon op en/of handschoenen aan de woning is/zijn binnengedrongen en/of
- voornoemde [slachtoffer 6] (vervolgens) (meermalen) tegen haar lichaam heeft/hebben geduwd waardoor zij (meermalen) ten val kwam, en/of
- die [slachtoffer 6] heeft/hebben vastgepakt, en/of
- tegen die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 5] heeft/hebben geroepen/gevraagd om geld en/of sieraden af te geven, en/of dat die [slachtoffer 6] haar ringen af moest doen en/of
- tegen die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 5] heeft/hebben gezegd dat zij naar boven moesten en/of dat zij alleen naar beneden/de grond mocht(en) kijken en/of
- die [slachtoffer 6] meermalen tegen/op haar (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of geduwd, en/of
- die [slachtoffer 6] (meermalen) tegen haar romp heeft/hebben geschopt en/of
- tegen die [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd dat hij/ zij terug zou(den) komen om haar dood te maken als de door haar opgegeven pincode niet zou blijken te kloppen;
- die [slachtoffer 5] naar haar eigen slaapkamer heeft/hebben gebracht en/of (aldaar) de handen van voornoemde [slachtoffer 5] met (een) lint(en)/koord(en) heeft/hebben vastgebonden, en/of
- bij voornoemde [slachtoffer 6] (met kracht) een panty in haar mond heeft/hebben gestopt en/of een trui (strak) om haar hoofd heeft/hebben gebonden en/of een riem over die trui en/of om het hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] heeft/hebben gesnoerd en/of
- de handen van die [slachtoffer 6] achter haar rug met (een) (plastic) snoer(en) en/of een riem heeft/hebben vastgebonden, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 6] hard tegen haar hoofd heeft/hebben gestompt waardoor zij ten val kwam, en/of
- (vervolgens, terwijl zij op de grond lag) die [slachtoffer 6] (meermalen) met kracht tegen haar hoofd en/of haar (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of
- die [slachtoffer 6] (meermalen) tegen haar hoofd en/of haar (boven)lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- (vervolgens) terwijl zij nog op de grond lag en/of terwijl het hoofd van die Hahn nog was afgebonden en/of terwijl haar polsen nog waren vastgebonden een dressoir en/of een lade op die [slachtoffer 6] heeft/hebben gegooid en/of geduwd,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of bij welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest in of omstreeks de periode van 15 januari 2016 tot en met 25 februari 2016 te Zoetermeer en/of elders in Nederland door
- aan [medeverdachte 1] mede te delen waar en/of met wie [slachtoffer 7] woont en/of
- aan [medeverdachte 1] mede te delen dat [slachtoffer 7] en/of haar familie veel (dure spullen) bezit(ten) en/of in een villa woont/wonen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 25 februari 2016 heeft aan de [adres 2] een gewelddadige woningoverval plaatsgevonden. Daarbij is op voornoemd adres bij [slachtoffer 6] (hierna ook: het slachtoffer) aangebeld en werd zij, nadat zij de deur had geopend, overrompeld door drie verdachten, waardoor zij op de grond viel. Er werd naar haar geschreeuwd dat zij haar geld en sieraden moest afgeven. Vervolgens moesten het slachtoffer en haar 7-jarige dochter [slachtoffer 5] ) die ook in de woning aanwezig was naar boven gaan, waar zij in de slaapkamer met het hoofd naar beneden gericht moesten plaatsnemen. Terwijl het huis werd doorzocht en de buit werd ingepakt, is het slachtoffer meermalen tegen het hoofd geslagen en/of geduwd. Op een gegeven moment is het slachtoffer gescheiden van haar dochter, waarna beiden op een andere kamer zijn vastgebonden. Bij het slachtoffer werd een panty in haar mond gestopt, een trui over het hoofd getrokken en een riem om haar polsen en hals gebonden. Vervolgens kreeg zij meerdere schoppen en stompen tegen haar hoofd en romp en is (een lade van) het dressoir op haar gegooid/tegen haar aan geduwd. De slaapkamer waar het slachtoffer op dat moment buiten bewustzijn door de verdachten is achtergelaten, werd afgesloten met een sleutel.
Bij voornoemde overval zijn diverse goederen en geldbedragen in dollars en euro’s, zoals omschreven in de tenlastelegging, weggenomen. [2]
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij medeplichtig is geweest aan voornoemde woningoverval door voorafgaand aan de overval inlichtingen te verschaffen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het ten laste gelegde delict, te weten een overval. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake. Daarnaast houdt het misdrijf waarop het opzet was gericht, te weten een inbraak, onvoldoende verband met het ten laste gelegde delict.
Hoewel de verdachte na de woningoverval geld van [medeverdachte 1] , die wordt verdacht van het plegen van de woningoverval, heeft aangenomen, kan dit niet worden gezien als een bewijs van voorafgaande betrokkenheid, maar als zwijggeld omdat de verdachte kennis droeg van het gepleegde strafbare feit.
Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de door de verdachte verschafte inlichtingen van onvoldoende gewicht zijn om als strafbaar handelen te kunnen worden aangemerkt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dat een gewelddadige woningoverval, zoals omschreven in de tenlastelegging, heeft plaatsgevonden is niet betwist. De verdachte heeft bekend dat zij via WhatsApp inlichtingen heeft verschaft aan de medeverdachte [medeverdachte 1] , die bij de woningoverval op 25 februari 2016 betrokken is geweest. De verdachte heeft [medeverdachte 1] desgevraagd informatie verschaft over de plek waar het huis van [slachtoffer 7] (de oudste dochter van het slachtoffer, tevens klasgenoot van de verdachte) zich bevindt, dat dit een villa betreft, dat zij hier met haar ouders woont en dat zij veel bezitten. Zij heeft voorts verklaard dat zij dacht dat [medeverdachte 1] zou gaan inbreken in de woning. [3]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als medeplichtigheid aan voornoemde woningoverval.
De rechtbank is – anders dan de raadsman van de verdachte – van oordeel dat het handelen van de verdachte, inhoudende het verschaffen van inlichtingen aan één van de overvallers, kan worden aangemerkt als medeplichtigheid tot het plegen van de woningoverval. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de artikelen 47, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht, bezien in onderling verband en samenhang, volgt dat het opzet van de medeplichtige niet geheel gericht behoeft te zijn op het door de dader(s) gepleegde gronddelict. Voldoende is dat het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht voldoende verband houdt met het door de dader(s) gepleegde gronddelict. Voor wat betreft de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel ervan.
In het onderhavige geval betekent dit dat het opzet van de verdachte weliswaar niet gericht was op de diefstal met geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, maar wel op een deel of het ‘mindere’ daarvan, te weten een diefstal in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht of een diefstal met braak/valse sleutel in de zin van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Het delict waarop het opzet van verdachte was gericht – de diefstal uit de woning van het slachtoffer – is ook daadwerkelijk gepleegd, maar de daders zijn door het plegen van geweld bij die diefstal verder gegaan dan datgene waarop het opzet van verdachte was gericht. De rechtbank is van oordeel dat het misdrijf waarop het opzet van de verdachte was gericht voldoende verband houdt met het uiteindelijk door de daders gepleegde delict. De omstandigheid dat het opzet van verdachte slechts op diefstal of diefstal met braak/valse sleutel was gericht, wordt hierna bij de strafoplegging in aanmerking genomen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de door de verdachte verschafte inlichtingen van onvoldoende gewicht zouden zijn en derhalve niet als strafbaar zijn aan te merken. De bijdrage van de medeplichtige hoeft niet van doorslaggevende of substantiële betekenis voor het plegen van het misdrijf te zijn. Het gaat erom dat de door de medeplichtige verrichte handelingen het misdrijf van de ander daadwerkelijk hebben bevorderd dan wel gemakkelijk gemaakt. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake, nu de verdachte essentiële en voor de daders van de gepleegde woningoverval bruikbare inlichtingen heeft gegeven over de woning, de bewoners en het feit dat de bewoners veel bezitten.
De rechtbank is gelet op voornoemde overwegingen en bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verschaffen van inlichtingen tot het plegen van de woningoverval aan de woning aan de [adres 2] en dat zij hiermee medeplichtig is aan deze overval.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 25 februari 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ):
- een geldbedrag van (ongeveer) 8.000 dollar en
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.500 euro en
- een aantal horloges en
- een aantal (gouden) sieraden en
- een (aantal) tas(sen) en (een) portemonnee(s) met inhoud en (een) riem(en) en/of (andere) lederwa(a)r(en) en
- een of meer iPhones en Mac Books en toebehoren en andere digitale apparatuur en
- autosleutels (merk BMW) en
- een fles whisky
zijnde geld en goederen, toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 6] en voornoemde [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] :
- met bedekt gezicht en/of capuchon op en/of handschoenen aan de woning zijn binnengedrongen en
- voornoemde [slachtoffer 6] vervolgens meermalen tegen haar lichaam hebben geduwd waardoor zij meermalen ten val kwam, en
- die [slachtoffer 6] hebben vastgepakt, en
- tegen die Hahn en die [slachtoffer 5] hebben geroepen/gevraagd om geld en sieraden af te geven, en dat die Hahn haar ringen af moest doen en
- tegen die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 5] hebben gezegd dat zij naar boven moesten en dat zij alleen naar beneden/de grond mochten kijken en
- die Hahn meermalen tegen/op haar (achter)hoofd hebben geslagen en geduwd, en
- die Hahn meermalen tegen haar romp hebben geschopt en
- tegen die [slachtoffer 6] hebben gezegd dat zij terug zouden komen om haar dood te maken als de door haar opgegeven pincode niet zou blijken te kloppen,
en
- die [slachtoffer 5] naar haar eigen slaapkamer hebben gebracht en aldaar de handen van voornoemde M. van Leeuwen met een lint/koord hebben vastgebonden, en
- bij voornoemde [slachtoffer 6] met kracht een panty in haar mond hebben gestopt en een trui strak om haar hoofd hebben gebonden en een riem over die trui en om het hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] hebben gesnoerd en
- de handen van die [slachtoffer 6] achter haar rug met een snoer en een riem hebben vastgebonden, en
- vervolgens die [slachtoffer 6] hard tegen haar hoofd hebben gestompt waardoor zij ten val kwam, en
- vervolgens, terwijl zij op de grond lag die [slachtoffer 6] meermalen met kracht tegen haar hoofd en haar bovenlichaam hebben geschopt en
- die [slachtoffer 6] meermalen tegen haar hoofd en haar bovenlichaam hebben geslagen en gestompt en
- vervolgens terwijl zij nog op de grond lag en terwijl het hoofd van die [slachtoffer 6] nog was afgebonden en terwijl haar polsen nog waren vastgebonden een dressoir of een lade op die [slachtoffer 6] hebben gegooid en/of geduwd,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk inlichtingen heeft verschaft in of omstreeks de periode van 15 januari 2016 tot en met 25 februari 2016 te Zoetermeer door
- aan [medeverdachte 1] mede te delen waar en met wie [slachtoffer 7] woont en
- aan [medeverdachte 1] mede te delen dat [slachtoffer 7] en haar familie veel dure spullen bezit(ten) en in een villa wonen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en tot het opleggen van (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank komt tot een veroordeling, de door de officieren van justitie gevorderde straf passend is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in acht genomen.
Op 25 februari 2016 heeft een gewelddadige woningoverval plaatsgevonden in een woning in Zoetermeer. Bij deze woningoverval is door de daders geweld toegepast op het in de woning aanwezige slachtoffer en haar 7-jarige dochter. De hele woning is doorzocht waarbij een grote ravage is aangericht. Nadat het slachtoffer en haar dochter in afzonderlijke kamers waren vastgebonden en het slachtoffer was geblinddoekt, is het geweld richting haar verergerd. Vervolgens hebben de daders het slachtoffer in weerloze toestand achtergelaten en de kamer waarin zij zich bevond afgesloten met een sleutel. Bij deze woningoverval zijn door de daders een aanzienlijk geldbedrag en goederen buit gemaakt.
Blijkens de aangifte heeft het slachtoffer doodsangsten uitgestaan, voor haar dochter en voor zichzelf. Zij heeft behoorlijk psychisch en lichamelijk letsel opgelopen. Dat dit alles een enorme impact heeft op het leven van het slachtoffer is evident.
Ondanks dat het aandeel van verdachte minder groot is geweest dan dat van de overvallers en de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte opzet heeft gehad op het toegepaste geweld, rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat zij de inlichtingen heeft verschaft over de woning, de bewoners en het vermogen van een klasgenoot aan een van de daders. Ook heeft zij kort na de overval geld aangenomen van een van de daders. De rechtbank neemt daarbij wel in overweging dat de verdachte, zoals uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, ten prooi is gevallen aan hoofdverdachte [medeverdachte 1] die op slinkse en manipulerende wijze haar vertrouwen heeft gewonnen én misbruikt.
Ter terechtzitting is overigens gebleken dat de verdachte na de overval, maar voordat haar betrokkenheid bekend was, nog thuis is geweest bij de oudste dochter van het slachtoffer omdat zij door de dochter werd geholpen bij haar huiswerk. Dit is door het slachtoffer als zeer onprettig ervaren. Door haar handelen heeft de verdachte het vertrouwen van de nietsvermoedende slachtoffers geschaad.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte uitdrukkelijk spijt heeft betuigd en zich tegenover het slachtoffer erg schuldig voelt over hetgeen is gebeurd.
Blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2016, is de verdachte in het verleden niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 9 december 2016.
De Raad heeft geconcludeerd dat de verdachte een meisje is dat haar leven op orde leek te hebben, aan de toekomst denkt en omgang met prosociale jongeren heeft. De verdenking van het strafbare feit heeft een grote impact op de verdachte. Zij kan niet bevatten dat zij betrokken is geweest bij de overval. Zij is in negatieve zin veranderd, aangezien zij zich afzondert en steeds meer geïsoleerd gaat leven. De ouders van verdachte hebben dit ter terechtzitting ook bevestigd; zij kennen hun dochter niet meer terug en vinden haar sindsdien zeer somber en inactief. De verdachte beseft wat de gevolgen voor de slachtoffers zijn geweest en kan dit geen plek geven en kan zich er ook niet overheen zetten. De Raad heeft een gedragsinterventie en toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering overwogen, maar dit blijkt niet passend of geïndiceerd. De verdachte is first-offender, er zijn geen risicofactoren aanwezig en de kans op herhaling wordt laag ingeschat.
De Raad stelt voorop dat het van belang is dat hulpverlening wordt ingezet, omdat grote zorgen bestaan over de verdachte. De verdachte heeft baat bij hulpverlening en behandeling vanuit Jeugd GGZ, zoals EMDR.
De Raad heeft geadviseerd een werkstraf aan de verdachte op te leggen.
Ter terechtzitting is namens de Raad aanvullend verklaard dat de ouders zeer betrokken zijn en de noodzaak van hulpverlening en behandeling inzien. De hulpverlening kan dan ook in het vrijwillige kader worden ingezet.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte en haar ouders de schorsingsvoorwaarden heel strikt zijn nagekomen. Jeugdreclassering is niet (langer) geïndiceerd en hulpverlening kan in het vrijwillige kader worden ingezet.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport en de ter terechtzitting naar voren gebrachte informatie over en zal het gegeven advies opvolgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verdachte first-offender is en het recidiverisico minimaal wordt ingeschat. Voorts is gebleken dat de verdachte zich bewust is van de gevolgen van haar handelen voor de slachtoffers en een grote lijdensdruk ervaart. Zowel de hulpverleners als de ouders van de verdachte hebben grote zorgen geuit over het welzijn van de verdachte. Het is van belang dat hulpverlening en behandeling wordt ingezet, zodat de verdachte verder kan met haar leven en leert om hetgeen is gebeurd een plek te geven. Nu er voldoende bereidheid bestaat bij de verdachte en haar ouders om deze hulpverlening en behandeling in het vrijwillige kader in te zetten, ziet de rechtbank geen aanleiding dat in de vorm van een bijzondere voorwaarde op te leggen. Ook wordt toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering niet noodzakelijk geacht.
Gelet op de ernst van het feit, ziet de rechtbank wel aanleiding een werkstraf – conform de eis van de officieren van justitie – aan de verdachte op te leggen. De door de verdachte doorgebrachte tijd in voorarrest zal op het onvoorwaardelijke deel van deze werkstraf in mindering worden gebracht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
48, 49, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het haar bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf groot
40 (VEERTIG) UREN, subsidiair 20 (TWINTIG) DAGEN jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier onderzoek DRD16018, met onderzoeksnummer DH4R016018, genummerd van blz. 1 tot en met 2633 en het bijbehorende methodiekendossier, genummerd van blz. 1 tot en met 850.
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 128 tot en met 130, proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] d.d. 28 februari 2016, blz. 131 t/m 138 en het proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 2 maart 2016, blz. 142 tot en met 156.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 december 2016.