ECLI:NL:RBDHA:2016:16392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
AWB 16/6561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het begrip gezinslid in het kader van het Besluit nr. 1/80 en de standstill-bepaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2016, met zaaknummer AWB 16/6561, is de vraag aan de orde of eiseres, de moeder van een Turkse werknemer, als gezinslid kan worden aangemerkt onder artikel 7 van Besluit nr. 1/80. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland, die was afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om als gezinslid te worden beschouwd, omdat zij financieel noch sociaal afhankelijk is van haar zoon, die de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft. Eiseres ontving een AOW-uitkering vanuit Nederland en een ouderdomsuitkering in Turkije, waardoor zij in haar basisbehoeften kan voorzien zonder steun van haar zoon.

De rechtbank stelt vast dat de beoordeling van de status van eiseres als gezinslid cruciaal is voor de toepassing van de standstill-bepaling van artikel 13 van het Besluit nr. 1/80. De rechtbank volgt de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en concludeert dat eiseres niet onder het unierechtelijke begrip 'gezinslid' valt, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten laste komt van haar zoon. De rechtbank wijst erop dat de afschaffing van het ouderenbeleid geen nieuwe beperking vormt voor de toegang van gezinsleden van Turkse werknemers, aangezien eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die aan het begrip gezinslid zijn verbonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/6561

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1944] van Turkse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 november 2014 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent [referent] is verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Zij heeft van 1977 tot 1989 in Nederland gewoond en is vervolgens met haar echtgenoot geremigreerd naar Turkije. Op 5 januari 2013 is de echtgenoot van eiseres overleden. Eiseres heeft de onderhavige aanvraag ingediend in verband met verblijf bij haar zoon [referent] (referent) die de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft. Eiseres heeft bij haar aanvraag een beroep gedaan op het op 1 oktober 2012 afgeschafte ouderenbeleid in combinatie met de standstill-bepaling zoals neergelegd in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad d.d. 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (Besluit nr. 1/80).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voordat wordt toegekomen aan de vraag of afschaffing van het ouderenbeleid moet worden beschouwd als een aanscherping van de toelatingsvoorwaarden voor gezinsleden van Turkse werknemers, moet worden bezien of eiseres valt onder het unierechtelijk begrip ‘gezinslid’ als bedoeld in artikel 7 van het Besluit nr. 1/80. Nu dat artikel geen definitie bevat van het begrip ‘gezinslid’, moet hiervoor aansluiting worden gezocht bij het begrip ‘familielid’ in artikel 2, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn). Om rechten te kunnen ontlenen aan Besluit nr. 1/80 moet eiseres, als bloedverwant in de opgaande lijn van referent, daarom aannemelijk maken dat zij ten laste komt van referent. Eiseres ontvangt een AOW-uitkering vanuit Nederland en een ouderdomsuitkering in Turkije. Verweerder acht daarom niet aannemelijk dat eiseres financieel afhankelijk is van referent. Evenmin is verweerder gebleken dat eiseres sociaal ten laste komt van referent. De gestelde gezondheidsproblemen van eiseres acht verweerder hiervoor onvoldoende, te meer nu referent op de hoorzitting heeft verklaard dat eiseres zich tot op heden zelfstandig kan redden. De weigering om eiseres verblijf in Nederland toe te staan betekent volgens verweerder geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft beoordeeld of eiseres een beroep op artikel 13 van het Besluit nr. 1/80 toekomt. Volgens eiseres had verweerder moeten bezien of aan referent een beroep op standstill-bepaling toekomt. Eiseres verwijst hiervoor naar het arrest van 10 juli 2014 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak C-138-13, Dogan. Niet eiseres maar referent als Turkse werknemer wil gebruik maken van zijn rechten als bedoeld in Besluit nr. 1/80 en kan daarom met succes een beroep doen op de standstill-bepaling. Derhalve had verweerder moeten bezien of de afschaffing van het ouderenbeleid verenigbaar is met artikel 13 van Besluit nr. 1/80 in het licht van de uitoefening van het recht op gezinshereniging van referent. Eiseres stelt dat de afschaffing van het ouderenbeleid een nieuwe beperking oplevert die in strijd is met de standstill-bepaling. Verweerder heeft daarom de aanvraag ten onrechte niet getoetst aan het ouderenbeleid van artikel 3.25 van het Vreemdelingenbesluit (oud). De vraag of eiseres familielid is in de zin van artikel 7 van het Besluit nr. 1/80 is daarom niet relevant, aldus eiseres.
4. Het geschil beperkt zich tot de vraag of in dit geval een beroep kan worden gedaan op de standstill-bepaling van Besluit nr. 1/80.
5. Ingevolge artikel 13 van Besluit nr. 1/80 mogen de lidstaten geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
6. De rechtbank is, in navolging van de uitspraak van de meervoudige kamer van haar rechtbank van 10 november 2015, AWB 14/22389 (ECLI:NL:RBMNE:2015:7927), van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, voordat toegekomen wordt aan de vraag of de afschaffing van het ouderenbeleid beschouwd moet worden als een aanscherping van de toelatingsvoorwaarden voor gezinsleden van Turkse werknemers, bezien dient te worden of eiseres valt onder het unierechtelijke begrip ‘gezinslid’ als bedoeld in artikel 7 van Besluit nr. 1/80.
7. Eiseres merkt terecht op dat het bij het beroep op Besluit nr. 1/80 gaat om het recht op gezinshereniging van referent als Turkse werknemer. Dit maakt het toetsingskader naar het oordeel van de rechtbank echter niet anders. Het gaat immers om het recht op gezinshereniging op grond van Besluit nr. 1/80 en dus is van belang of de persoon met wie referent gezinshereniging wenst, onder de personele werkingssfeer van dit Besluit valt. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder een juist toetsingskader heeft gehanteerd.
8. De rechtbank overweegt voorts dat uit de jurisprudentie van het HvJEU, bijvoorbeeld het arrest van 29 maart 2012 (C-7/10 en C-9/10), volgt dat artikel 7 van Besluit 1/80 een bestanddeel is van de rechtsorde van de unie en dat voor de uitleg van het begrip ‘gezinslid’ aansluiting moet worden gezocht bij artikel 2, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn. Volgens artikel 2, tweede lid, en onder d, van deze richtlijn moet onder ‘familielid’ onder meer worden begrepen de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder b van datzelfde lid, die te hunnen laste zijn. Om rechten te kunnen ontlenen aan het besluit nr. 1/80 moet eiseres, als bloedverwante in opgaande lijn van referent, aannemelijk maken dat zij ten laste komt van referent. Hiervoor moet worden beoordeeld of eiseres ten tijde van haar verzoek om gezinshereniging door referent materieel wordt gesteund en dat materiële ondersteuning voor haar nodig was om in Turkije in haar basisbehoeften te kunnen voorzien. Dit volgt uit het arrest Jia van het HvJEU van 9 januari 2007 (C-1/05) (ECLI:EU:C:2007:1).
9. Vaststaat dat eiseres een AOW-uitkering vanuit Nederland ontvangt en een ouderdomsuitkering in Turkije en dat eiseres met deze uitkering in haar basisbehoeften in Turkije kan voorzien. Eiseres is derhalve financieel niet afhankelijk van referent, zodat zij in die zin niet te zijne laste komt. Ook is niet aangetoond dat eiseres sociaal beschouwd ten laste komt van referent of dat voor haar geen hulp of ondersteuning in Turkije beschikbaar is. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld eiseres niet valt onder het begrip ‘gezinslid’ als bedoeld in artikel 7 van het Besluit nr. 1/80 en kan daarom geen beroep doen op de standstill-bepaling van artikel 13 van het besluit.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.