ECLI:NL:RBDHA:2016:16379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
C/09/13/595 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in sollicitatieplicht en informatieplicht

Op 29 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van schuldenaar Ahmed, die betrokken was bij een schuldsaneringsregeling. De rechtbank beoordeelde of de schuldenaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de regeling. De bewindvoerder had gerapporteerd dat de schuldenaar niet voldoende had gesolliciteerd en geen informatie had verstrekt over een strafrechtelijk onderzoek. De schuldenaar voerde aan dat hij niet in staat was om de benodigde informatie te verkrijgen, omdat zijn raadsman geen toegang had tot de gegevens van de behandelend strafadvocaat. De rechtbank oordeelde dat het niet verstrekken van informatie vooralsnog niet als een toerekenbare tekortkoming kon worden beschouwd.

Echter, de rechtbank constateerde dat de schuldenaar op het moment van zijn arrestatie in het bezit was van een aanzienlijk bedrag van ongeveer € 2.100,-, dat door de politie in beslag was genomen. Dit bedrag was verkregen via de partner van de schuldenaar, die een schadevergoeding had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar had geprofiteerd van de onttrekking van geld aan de boedel van zijn partner, wat leidde tot de conclusie dat hij verwijtbaar had gehandeld. De rechtbank besloot dat de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar zonder schone lei moest eindigen, en stelde de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 4.400,64, voor zover de boedel toereikend was.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van schuldenaren binnen een schuldsaneringsregeling en de gevolgen van tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen. De rechtbank heeft de mogelijkheid van een verlenging van de regeling afgewezen, gezien de ernst van de tekortkomingen van de schuldenaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/13/595 R
uitspraakdatum : 29 december 2016
In de schuldsaneringsregeling van:
Ahmed [schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende te [adres, postcode en woonplaats],
voorheen handelend onder de naam [X],
gevestigd [adres, postcode en vestigingsplaats],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Den Haag onder nummer [00000000],
schuldenares,
advocaat: mr. J.M. Krommendijk.
Schuldenaar zal hierna worden aangeduid met ”[schuldenaar]”.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 21 oktober 2013 is ten aanzien van schuldenaar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. G.H.M. Smelt tot rechter-commissaris en van, laatstelijk, mr. J.E. Maats-Stokx kantoorhoudende te Voorburg, tot bewindvoerder.
1.2
De bewindvoerder heeft op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw)
schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.3
Bij brief van 7 december 2016 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.4
Op 15 december 2016 heeft de terechtzitting als bedoeld in artikel 352 Fw plaatsgevonden. Mr. L.A. van Walree-Brascamp en N. Nottroth, namens de bewindvoerder, en schuldenaar, vergezeld van zijn partner [schuldenares] en bijgestaan door mr. J.M. Krommendijk, zijn ter zitting verschenen en gehoord.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De termijn als bedoeld in artikel 349a Fw is op 21 oktober 2016 verstreken. De rechtbank staat daarmee thans voor de vraag of schuldenaar gedurende de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing was, tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit die regeling en, indien daarvan sprake mocht zijn, of deze tekortkoming aan schuldenaar kan worden toegerekend.
Sollicitatieplicht:
2.2
De bewindvoerder heeft in zijn verslag vermeld dat [schuldenaar] vanaf aanvang
van de regeling tot februari 2016 niet voldoende aantoonbaar heeft gesolliciteerd.
[Schuldenaar] voert aan dat hij wel degelijk heeft gesolliciteerd en dat hij tot
januari 2015 in de veronderstelling verkeerde dat hij dit op de juiste manier heeft
gedaan. Hij verwijst daarvoor naar een kennelijk door de voorgaande
bewindvoerder op 15 januari 2015 verstuurde brief waaruit blijkt, aldus
[schuldenaar], dat de sollicitaties zijn ontvangen, maar waarin tevens staat vermeld
dat de sollicitaties niet aan de vereisten voldoen.
De rechtbank is niet in kennis gesteld van deze brief. Wel heeft de rechtbank
kennis genomen van het verslag van 15 januari 2015. Hierin staat inderdaad
vermeld:
“Schuldenaar werkt parttime en solliciteert aanvullend vooralsnog
correct.”Nu het verslag is opgesteld door dhr. Wiesing, de vorige bewindvoerder
van [schuldenaar], en deze niet ter zitting is gehoord, zal de rechtbank het ervoor
houden dat de tekortkoming in de sollicitatieplicht niet aan [schuldenaar] kan
worden toegerekend voor zover dit betreft de periode van aanvang van de regeling
tot 15 januari 2015. Door [schuldenaar] is echter niet aangetoond dat hij in de
daarna gelegen periode van 15 januari 2015 tot februari 2016 voldoende heeft
gesolliciteerd, zodat er sprake is van een tekortkoming van 12 maanden.
Informatieplicht:
2.3
Voorts wordt [schuldenaar] verweten dat hij omtrent het strafrechtelijk onderzoek waarin hij is betrokken geen informatie heeft verstrekt aan de bewindvoerder. Bij
het verweerschrift is thans een uittreksel gevoegd van de justitiële informatiedienst
waaruit blijkt dat [schuldenaar] in verband met een verdenking van één of meer
misdrijven (onder andere oplichting) in preventieve hechtenis is genomen op
14 augustus 2015 en dat deze is geschorst met ingang van 24 november 2015.
Desgevraagd heeft [schuldenaar] ter zitting kenbaar gemaakt dat hij sedertdien niets meer van het openbaar ministerie heeft vernomen en ook niet is gedagvaard.
Thans is onduidelijk wat de status is van deze strafzaak. [schuldenaar] heeft
aangevoerd dat hem de tekortkoming in de informatieplicht niet kan worden
toegerekend omdat zelfs zijn raadsman, mr. Krommendijk, geen informatie kon
krijgen van de behandelend strafadvocaat, mr. De Vries, omdat deze zich beriep op
de omstandigheid dat hij met het verstrekken van informatie de privacy van andere
verdachten zou schenden. Op grond van deze omstandigheden beschouwt de
rechtbank het niet verstrekken van informatie vooralsnog niet als een toerekenbare
tekortkoming.
Uit het besluit op bezwaarschrift van 13 mei 2016, afkomstig van de gemeente
Zoetermeer, maakt de rechtbank op dat de gemeente is terug gekomen van het
besluit om de bijstandsuitkering van [schuldenaar] over een achterliggende periode
in te trekken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gemeente [schuldenaar] kennelijk
niet meer verdenkt van bijstandsfraude. De tekortkoming van de informatieplicht
ten aanzien van dit punt is daarmee eveneens hersteld.
De bewindvoerder heeft de rechtbank geadviseerd de regeling te verlengen met de
maximale termijn van twee jaar, uitgaande van een tekortkoming in de
sollicitatieplicht van 27 maanden en gelet op het feit dat binnen de komende twee
jaren duidelijkheid zal ontstaan over de vraag of [schuldenaar] wel of niet
strafrechtelijk zal worden veroordeeld voor het plegen van oplichting en andere
misdrijven. Mocht [schuldenaar] in de toekomst worden veroordeeld, dan zal dit
alsnog tot een beëindiging van de regeling zonder schone lei kunnen leiden, aldus
de bewindvoerder.
Benadeling van schuldeisers
2.4
De rechtbank is - ondanks al het bovenstaande - van oordeel dat [schuldenaar] niet de gelegenheid dient de krijgen om de bovengenoemde tekortkoming in de
sollicitatieplicht te herstellen door middel van een verlenging van de regeling.
Gebleken is dat [schuldenaar], op het moment van zijn arrestatie, in het bezit was
van een bedrag van ongeveer € 2.100,-. Dit bedrag is in beslag genomen door de
politie en tot op heden niet terug gegeven aan [schuldenaar]. [Schuldenaar] heeft
daaromtrent verklaard dat hij dit bedrag heeft kunnen pinnen omdat zijn partner,
[schuldenares], met wie hij samenwoont, € 7.500,00 had ontvangen als vergoeding
voor letselschade. Doordat [schuldenares] dit bedrag niet in de boedel binnen haar
eigen regeling heeft overgemaakt is haar bij vonnis van heden de schone lei
onthouden. [Schuldenaar] dient een zelfde lot te ondergaan. Hem kan immers
verweten worden dat hij willens en wetens geld heeft onttrokken aan de boedel in de
regeling van [schuldenares], of er in ieder geval van heeft geprofiteerd dat zij dit
geld heeft onttrokken aan de boedel. Niet uitgesloten is zelfs dat hij misbruik heeft
gemaakt van zijn positie doordat hij middels een pinpas kennelijk over
[schuldenaresses] saldo op haar bankrekening kon beschikken. De rechtbank acht
deze tekortkoming in de verplichtingen dermate verwijtbaar, dat de regeling van
[schuldenaar] dient te eindigen zonder schone lei.
2.5
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten
vaststellen.

3.De beslissing:

De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenaar toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend wordt;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 4.400,64 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
- stelt het bedrag aan vastrecht vast op € 611,- voor zover de boedel toereikend is.
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 december 2016, in tegenwoordigheid van J.P.C.G. van der Wielen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.