ECLI:NL:RBDHA:2016:1623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
SGR 15/7237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsuitkering van eisers met inwonende meerderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. De zaak betreft de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eisers, die met hun meerderjarige dochters [dochter 1] en [dochter 2] in dezelfde woning wonen. Verweerder had bij besluit van 23 juni 2015 medegedeeld dat de kostendelersnorm met ingang van 1 juli 2015 op de bijstandsuitkering van eisers zou worden toegepast. Dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 4 september 2015, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting hebben eisers betoogd dat hun dochters niet meetellen voor de kostendelersnorm, omdat zij commerciële huurders zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat deze stelling feitelijke grondslag mist, aangezien [dochter 1] en [dochter 2] bloedverwanten in de eerste graad van eisers zijn. De rechtbank concludeerde dat de uitzonderingen van artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing zijn en dat de kostendelersnorm terecht is toegepast.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers geen expliciete aanvraag om bijzondere bijstand hebben ingediend, waardoor deze vraag buiten de omvang van het geding valt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7237
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. A.H. Westendorp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Huis).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers medegedeeld dat met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm op hun bijstandsuitkering wordt toegepast.
Bij besluit van 4 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eisers bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, met ingang van 1 juli 2015 met toepassing van de kostendelersnorm verlaagd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de kostendelersnorm, zoals bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet (Pw), op de uitkering van eisers moet worden toegepast omdat zij met hun meerderjarige dochters [dochter 1] en [dochter 2] in dezelfde woning wonen en zij de kosten met elkaar kunnen delen. Dochter [dochter 3] telt niet mee voor de kostendelersnorm omdat zij een opleiding volgt waarvoor recht op studiefinanciering bestaat. De norm voor eisers is daarom berekend naar een vierpersoonshuishouden en bedraagt € 1.098,10 per maand.
2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [dochter 1] en [dochter 2] samen met eisers op één adres wonen. Ter zitting is namens eisers betoogd dat [dochter 1] en [dochter 2] op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet meetellen voor de kostendelersnorm. De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting ingenomen stelling, dat [dochter 1] en [dochter 2] commerciële huurders zijn, feitelijke grondslag mist. De uitzondering van voornoemd artikel is bovendien niet van toepassing omdat vaststaat dat [dochter 1] en [dochter 2] bloedverwanten in de eerste graad van eisers zijn. Het betoog dat [dochter 1] en [dochter 2] op grond van het bepaalde in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet meetellen voor de kostendelersnorm, slaagt dus niet.
3. Gelet op het voorgaande en nu geen van de andere uitzonderingen van artikel 22a, derde en vierde lid, van de Pw van toepassing zijn, staat uitsluitend ter beoordeling of verweerder in de situatie van eisers een uitzondering op de toepassing van de kostendelersnorm dient te maken of dat hun bijstandsuitkering dient te worden aangevuld met bijzondere bijstand.
4. De rechtbank stelt vast dat artikel 22a, eerste lid, van de Pw verweerder dwingend voorschrijft in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. Voorts blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Werk en bijstand en enkele andere wetten) dat de kostendelersnorm ook van toepassing is op zorgverlenende en behoevende familieleden. Ook deze personen hebben namelijk voordelen door de kosten te delen en deze voordelen staan los van de reden waarom men samenwoont (
Kamerstukken II2013/14, 33 801, nr. 3, p. 6). Dat eisers zorg verlenen voor [dochter 1] en [dochter 2], is naar het oordeel van de rechtbank dus geen reden om van toepassing van de kostendelersnorm af te zien. De rechtbank neemt bij dit oordeel voorts in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat [dochter 1] en [dochter 2] allebei een Wajong-uitkering ontvangen en dus eigen inkomsten hebben. De stelling van eisers dat deze inkomsten volledig worden opgesoupeerd door de medische kosten van [dochter 1] en [dochter 2] is niet onderbouwd en wordt daarom gepasseerd.
5. Ten aanzien van het betoog van eisers dat de bijstandsuitkering dient te worden aangevuld met bijzondere bijstand, stelt de rechtbank voorop dat niet is gebleken dat eisers een expliciete aanvraag om bijzondere bijstand hebben ingediend. Voor zover hun bezwaar tegen het primaire besluit impliciet als een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden aangemerkt, is geen besluit op die aanvraag bekend. Ook in het bestreden besluit is geen beslissing genomen op een dergelijke aanvraag. Dat betekent dat de vraag of eisers voor bijzondere bijstand in aanmerking moeten worden gebracht buiten de omvang van het geding valt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier, op 8 februari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.