6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn achtjarige stiefdochter. Met zijn handelingen heeft verdachte de seksuele integriteit van het zeer jonge slachtoffer ernstig geschonden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij onvoldoende heeft beseft dat minderjarigen, die worden betrokken bij dit soort seksuele handelingen, hierdoor psychische schade kunnen oplopen en kunnen worden belemmerd in het doormaken van een gezonde (seksuele) ontwikkeling. Dat de gebeurtenissen een onuitwisbare indruk op het slachtoffer en haar familie hebben gemaakt, blijkt wel uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen.
Documentatie
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, is hij niet eerder wegens strafbare feiten met politie of justitie in aanraking gekomen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van de volgende stukken:
de gespreksaantekening van de reclassering (vroeghulp) d.d. 9 februari 2016 [de rechtbank begrijpt: 18 augustus 2016];
het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 26 oktober 2016, opgesteld door R.A.R. Bullens, (klinisch psycholoog, hierna: Bullens);
het (aanvullende) reclasseringsadvies van Palier Forensische & Intensieve zorg d.d. 17 november 2016, opgesteld door J.W.N. Booij (reclasseringswerker), onder supervisie van P. Vink (leidinggevende).
Bullens concludeert uit het door hem verrichte onderzoek dat bij verdachte sprake is van een dysthyme stoornis en een cannabisafhankelijkheid (in een vroege, volledige remissie). Verder is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een (forse) ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Volgens Bullens heeft verdachte een zwakbegaafde tot benedengemiddelde intelligentie, hetgeen past bij zijn onderwijsniveau. Voorts komt uit dit onderzoek naar voren dat er enig verband is tussen de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en de bewezen verklaarde feiten. Zo wordt dit verband gevonden in de afwezigheid van adequaat contact met leeftijdgenoten, maar ook in de manier waarop verdachte, nadat de incidenten met zijn nichtjes hadden plaatsgevonden, heeft nagelaten zijn problemen op adequate wijze te bespreken (met bijvoorbeeld de hulpverlening) en aan te pakken. Bullens concludeert dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden. Het recidiverisico wordt door Bullens als laag ingeschat. Wel zijn het beperkte sociale netwerk, de ontoereikende oplossingsvaardigheden en negatieve emotionaliteit aan te merken als risicofactoren. Vanuit zorgoogpunt acht Bullens behandeling bij De Waag geïndiceerd zodat verdachte zijn sociale vaardigheden kan verbeteren en de sociale angst c.q. vermijding worden verminderd. Daarnaast kan verdachte profiteren van hulpverlening door COSA, een organisatie die zedendelinquenten helpt bij hun re-integratie in de maatschappij. Tot slot is het belangrijk dat de seksuele ontwikkeling van verdachte binnen de voor hem voldoende veilige behandelrelatie bespreekbaar is en wordt gemonitord.
De rechtbank volgt de deskundige in zijn conclusie en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Het bewezenverklaarde wordt de verdachte dan ook in verminderde mate toegerekend.
De reclassering ziet problemen op het gebied van werk, financiën, huisvesting en sociale contacten. De dysthyme stoornis van verdachte in combinatie met zijn cannabisafhankelijkheid, ontwijkende persoonlijkheid, geringe probleembesef en gebrekkige coping, zijn omstandigheden die maken dat de reclassering het recidiverisico als hoog inschat. Teneinde de kans op recidive te verlagen is een intensief behandel- en begeleidingstraject nodig. De reclassering adviseert derhalve een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting bij De Waag en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Tot slot adviseert de reclassering om aan het voorwaardelijk strafdeel gedragsvoorwaarden te verbinden: in het kader van de aanwijzingsbevoegdheid van de reclassering dient verdachte zijn medewerking te verlenen aan een COSA-traject (‘circles of support and accountability’, een traject dat zich richt op de re-integratie van zedenverdachten), aan een nader te bepalen dagbesteding (ook als dit arbeidstoegeleiding inhoudt), urinecontroles en blaastesten. Tot slot moet verdachte toestemming geven om referenten te raadplegen, aldus de reclassering.
Straf
Ondanks de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, en ondanks het feit dat de relaties van verdachte met zijn gezins- en familieleden door deze zaak onherstelbaar lijken te zijn ontwricht (waardoor in die zin gesteld kan worden dat hij reeds zeer is getroffen door de gevolgen van zijn handelen), ziet de rechtbank in de ernst van het feit aanleiding een straf op te leggen die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte, naar hij zelf heeft toegegeven, meerdere keren in de fout is gegaan.
Niettemin zal de op te leggen straf een straf zijn van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een ander oordeel komt dan de officier van justitie.
De rechtbank zal op de op te leggen straf bovendien de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering brengen en tevens een deel van de straf voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd voor de duur van drie jaren verbinden. Dit voorwaardelijke strafdeel strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, voor zover deze zien op de meldplicht, behandelplicht en het contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . In het advies van de reclassering en de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte dient mee te werken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen; van problematiek op het gebied van huisvesting is immers niet gebleken. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het voorts niet opportuun om de geadviseerde gedragsvoorwaarden, inhoudende de verplichting om mee te werken aan een arbeidstoeleidingstraject, urinecontroles en blaastesten alsmede het verlenen van toestemming om referenten te raadplegen aan verdachte op te leggen.