ECLI:NL:RBDHA:2016:16172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
C/09/508436 / FA RK 16-2534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om partneralimentatie tussen samenwoners met verwijzing naar team civiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om partneralimentatie tussen samenwoners. De vrouw heeft op 1 april 2016 een verzoek ingediend tot betaling van partneralimentatie door de man, die zij beschuldigt van het beëindigen van de alimentatieverplichting. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om de alimentatie te verlagen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verweer van de man en de brieven van beide partijen. Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 zijn beide partijen en hun advocaten verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gedurende 21 jaar een affectieve relatie hebben gehad en een samenlevingscontract hebben afgesloten. In een convenant uit 2009 hebben zij afspraken gemaakt over de partneralimentatie, waarbij de man zich verplichtte tot betaling van € 3.100,00 per maand tot 1 september 2019. De vrouw is in 2015 opnieuw gehuwd, wat de man heeft doen besluiten de alimentatie te beëindigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de alimentatieovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst in de zin van boek 6 BW en dat de vrouw een onjuiste rechtsingang heeft gekozen door een verzoekschriftprocedure te starten in plaats van een dagvaardingsprocedure.

De rechtbank heeft op grond van artikel 69 Rv besloten de zaak te verwijzen naar Team Civiel, waarbij de procedure in de stand waarin zij zich bevindt zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De beslissing is genomen met het oog op de rechtszekerheid en de precedentwerking van de zaak. De rechtbank heeft de vrouw opgedragen de man te informeren over de voortgang van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-2534
Zaaknummer: C/09/508436
Datum beschikking: 25 november 2016

Alimentatie

Beschikking op het op 1 april 2016 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. C. de Jongh te Roelofarendsveen, thans mr. M.Y.M. Renken te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.M.H. Alkemade te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens (voorwaardelijk) verzoekschrift;
- het verweer tegen het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek;
- de brief met bijlagen d.d. 14 oktober 2016 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen d.d. 17 oktober 2016 van de zijde van de vrouw.
Op 27 oktober 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat de rechtbank de man veroordeelt tot betaling van een partneralimentatie van € 3.100,00 bruto per maand met ingang van 1 oktober 2015, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen tot de datum waarop deze verplichting ingevolge het tussen partijen gesloten convenant komt te vervallen, zijnde 1 september 2019, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Tevens heeft hij zelfstandig verzocht:
  • voorwaardelijk, indien de rechtbank een beslissing geeft in de hoofdzaak: de vrouw te veroordelen om binnen twee weken na deze beschikking de man een bedrag van € 2.996,00 te betalen bij gebreke waarvan binnen de gestelde termijn, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van voldoening;
  • meer voorwaardelijk, in het geval de alimentatieverplichting van de man voortduurt: de door partijen op 17 juli 2009 ondertekende overeenkomst, voor zover daarbij is bepaald dat de man vanaf 1 januari 2010 ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw een bedrag zal betalen van € 3.100,00 per maand, zulks ongeïndexeerd, tot 1 september 2019, te ontbinden, dan wel het door de man te betalen bedrag te bepalen op enig ander bedrag, lager dan € 3.100,00 per maand en voor een kortere periode dan tot 1 september 2019,
een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man.

Feiten

  • Partijen hebben gedurende 21 jaar een affectieve relatie gehad. Bij notariële akte van 18 december 2000 hebben zij een samenlevingscontract gesloten.
  • Partijen zijn ouders van drie kinderen, waarvan er twee thans nog minderjarig zijn.
  • De relatie van partijen is begin 2009 geëindigd. Zij woonden laatstelijk samen in de woning aan de [adres] die (geheel) in eigendom toebehoort aan de man.
- In een op 17 juli 2009 door hen ondertekend convenant – dat zij met behulp van De Scheidingsplanner te Den Haag hebben opgesteld – hebben zij de gevolgen van de verbreking van hun samenleving geregeld. Voor zover van belang vermeldt het convenant:

Artikel 2: Partneralimentatie

2.1
Partijen zijn ervan op de hoogte dat zij op basis van de wet over en weer geen alimentatie verschuldigd zijn. Partijen wensen echter een partneralimentatie ten behoeve van de vrouw overeen te komen. Partijen verklaren 157 tot en met artikel 159 van boek 1 Burgerlijk Wetboek, meer in het bijzonder artikel 158 van boek 1 BW over de alimentatieovereenkomst, van overeenkomstige toepassing op de beëindiging van hun samenleving.
2.2
In afwijking van het in art. 1:160 BW bepaalde eindigt de alimentatieverplichting van de man niet bij samenleven van de vrouw met een ander als waren zij gehuwd, of als hadden zij hun partnerschap laten registreren, maar zal deze doorlopen gedurende tien jaar vanaf 1 september 2009.
2.3
De man zal met ingang van 1 september 2009 bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 3.500,- bruto, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan. Vanaf 1 januari 2010 zal dit bedrag verlaagd worden naar € 3.100,- per maand.
2.4
De in artikel 2.2 vastgestelde bedragen zullen niet worden verhoogd met de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW.
2.5
De in artikel 2.2 bepaalde alimentatie zal gedurende 10 jaar door de man betaald worden, te rekenen vanaf 1 september 2009.
- De vrouw is op 2 september 2015 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [naam] . In verband hiermee heeft de man met ingang van 1 oktober 2015 de betaling van de partneralimentatie aan de vrouw geëindigd.
- Bij vonnis in kort geding van 11 december 2015 is de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.100,00 per maand vanaf 1 september 2015 tot 1 september 2019 alsmede de vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.996,66 afgewezen.

Beoordeling

Wisselbepaling
De rechtbank stelt voorop dat in zaken van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten (zie HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8125).
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige alimentatieovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst in de zin van boek 6 BW. In Boek 1 BW zijn geen bepalingen opgenomen die zien op een dergelijke overeenkomst. Voorts heeft op de man nimmer een wettelijke onderhoudsverplichting jegens de vrouw in de zin van Boek 1 BW gerust. Dat partijen in het convenant de artikelen 1:157 tot en met 159 BW van overeenkomstige toepassing hebben verklaard, maakt het voorgaande niet anders.
Hieruit volgt dat het onderhavige geschil had moeten worden ingeleid met een dagvaarding. De vrouw heeft met het starten van de onderhavige procedure met een verzoekschrift derhalve een onjuiste rechtsingang gekozen.
Ter terechtzitting hebben partijen verzocht op grond van proceseconomische redenen de zaak toch inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank ziet hiertoe onvoldoende aanleiding. Het proceseconomische belang vindt zijn grond in niet meer dan de keuze voor een onjuiste rechtsingang door één der partijen. Hier staat evenwel tegenover het algemene belang van de rechtszekerheid bij de toepassing van de expliciete wettelijke regeling in dezen. De rechtbank acht de mogelijke precedentwerking en de daarmee gepaard gaande onduidelijkheid over de wijze waarop een dergelijke gerechtelijke procedure dient te worden ingeleid onwenselijk.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 69 Rv verwijzing bevelen naar Team Civiel, met bepaling dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting van de civiele kamer van deze rechtbank van 21 december 2016;
beveelt de vrouw om de man bij exploot aan te zeggen dat de zaak op voornoemde zitting zal worden uitgeroepen, en hem daarbij het inleidende processtuk te doen betekenen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Meeder, A.C. Olland en M.P. Verloop in tegenwoordigheid van mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2016.