Op 23 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vernieling en bedreiging. De verdachte, geboren in 1963 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd op 28 februari 2016 opzettelijk de voordeur en het bovenlicht van zijn huurwoning te hebben vernield, toebehorende aan Staedion. Daarnaast werd hem verweten in de periode van 1 december 2015 tot en met 3 januari 2016 de wijkagent, brigadier [slachtoffer], te hebben bedreigd met ernstige misdrijven, waaronder moord en zware mishandeling. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 13 juni, 9 september en 12 december 2016, waarbij de officier van justitie, mr. M. Stolk, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. J. Veenstra, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de vernieling van de voordeur en het bovenlicht, maar sprak hem vrij van de belaging. De rechtbank achtte de bedreigingen bewezen, waarbij de verdachte dreigende woorden had geuit tegen de wijkagent. De verdediging voerde aan dat de verdachte psychische problemen had en niet volledig toerekeningsvatbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te begrijpen.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten, maar hield rekening met zijn psychische toestand en de impact van zijn daden op het slachtoffer.