ECLI:NL:RBDHA:2016:16142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
817434-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en bedreiging van een politieagent in Den Haag

Op 23 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vernieling en bedreiging. De verdachte, geboren in 1963 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd op 28 februari 2016 opzettelijk de voordeur en het bovenlicht van zijn huurwoning te hebben vernield, toebehorende aan Staedion. Daarnaast werd hem verweten in de periode van 1 december 2015 tot en met 3 januari 2016 de wijkagent, brigadier [slachtoffer], te hebben bedreigd met ernstige misdrijven, waaronder moord en zware mishandeling. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 13 juni, 9 september en 12 december 2016, waarbij de officier van justitie, mr. M. Stolk, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. J. Veenstra, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de vernieling van de voordeur en het bovenlicht, maar sprak hem vrij van de belaging. De rechtbank achtte de bedreigingen bewezen, waarbij de verdachte dreigende woorden had geuit tegen de wijkagent. De verdediging voerde aan dat de verdachte psychische problemen had en niet volledig toerekeningsvatbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te begrijpen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten, maar hield rekening met zijn psychische toestand en de impact van zijn daden op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817434-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 juni 2016, 9 september 2016 en
12 december 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Stolk en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J. Veenstra, advocaat te Amsterdam, die waarnam voor haar kantoorgenoot mr. K. Kasem, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur en/of het bovenlicht van de woning gelegen aan de [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Staedion, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die voordeur en/of het kozijn van die voordeur en/of het bovenlicht boven de voordeur (met een breekijzer) te vernielen;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 december 2015 tot en met 3 januari 2016 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] , brigadier van politie Eenheid Den Haag heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"dat hij de wijkagent in zijn kont gaat nemen" en/of "dat hij zijn pik eraf gaat snijden" en/of "Hey wijkagent [slachtoffer] . Of jij of ik. Of allebei in Transvaal. Of jij gaat mij vermoorden of ik ga jou Of allebei tegelijk. Klaar", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 november 2015 tot en met 28 februari 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door die [slachtoffer] in genoemde periode (in ieder geval) vijfendertig maal telefonisch te benaderen, hebbende verdachte die [slachtoffer] (meermalen) gebeld en/of (meermalen) ge-smsd en/of (meermalen) de voicemail van die [slachtoffer] in gesproken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een voordeur en bovenlicht van zijn huurwoning aan de [adres] te Den Haag (huurcontract tot 1 maart 2016, feit 1) alsmede bedreiging en belaging van de wijkagent, brigadier [slachtoffer] van de politie Eenheid Den Haag (feiten 2 en 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft begaan in de periode vanaf 9 februari 2016.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw dient voor alle feiten vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw daartoe het volgende aangevoerd. Niet ter discussie staat dat verdachte op 28 februari 2016 de voordeur van zijn huurwoning met een breekijzer kapot heeft gemaakt. Van belang is echter, aldus de raadsvrouw, dat verdachte net was ontslagen uit Parnassia en zijn huurwoning met andere sloten op de deur aantrof. Nu de huurovereenkomst nog niet beëindigd was, was er geen sprake van een strafbare vernieling van een goed dat toebehoorde aan een ander. Immers verdachte was nog de huurder en aldus behoorde de woning verdachte toe.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 naar voren gebracht dat bij aangever niet de redelijke vrees bestond dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook daadwerkelijk zou kunnen worden gepleegd. Aangever heeft immers bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet het vermoeden had dat verdachte zijn gedragingen letterlijk zou uitvoeren, maar dat hij verdachte wel in staat acht om
geweldaan te wenden en dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, te komen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging ontbrak. Verdachte was volgens haar in de war, hij schreeuwde om hulp en heeft psychische problemen. Aangever was hiervan op de hoogte en hij heeft zelfs verklaard dat verdachte al tientallen jaren te kampen heeft met psychotische periodes en dat zijn gezondheidstoestand hard achteruit ging.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat uit de door verdachte gepleegde handelingen onvoldoende naar voren komt dat deze er op waren gericht om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Voorts betwist de raadsvrouw dat het in een periode van 4 maanden de wijkagent 35 maal telefonisch benaderen de kwalificatie wederrechtelijk, stelselmatig en een opzettelijke inbreuk van de levenssfeer van aangever kan dragen. Daarnaast was het oogmerk van verdachte daar niet op gericht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen, zodat geconcludeerd moet worden dat hij niet het oogmerk had een inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1 (vernieling)
Namens Staedion is aangifte gedaan van vernieling van de voordeur en van het raam boven de deur van de woning gelegen aan de [adres] te Den Haag op 28 februari 2016. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij deze woning huurde en dat hij op 28 februari 2016 vanuit Rotterdam naar zijn woning is gegaan. Hij kon echter zijn woning niet meer in. Hij heeft daarop bij Karwei een breekijzer gekocht om de voordeur te openen en heeft daarmee het raam boven de deur en de deur kapot gemaakt. [3]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte als huurder geen goed heeft vernield dat aan een ander toebehoorde slaagt niet. Verdachte was immers huurder van de woning en geen eigenaar. De vernielde goederen behoorden toe aan de verhuurder en niet aan verdachte.
Feit 2 (bedreiging)
Aangever, brigadier [slachtoffer] (roepnaam [slachtoffer] ) van de politie Eenheid Den Haag, heeft op 12 januari 2016 aangifte gedaan van bedreiging. [4] In zijn op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 11 januari 2016 heeft aangever het volgende gerelateerd. Aangever en zijn collega’s gingen op 4 december 2015 naar het [organisatie] waar een agressieve man zou zijn. Verdachte maakte een verwarde en onvoorspelbare indruk en hij was agressief. Toen collega-verbalisanten verdachte confronteerden met zijn gedrag, riep verdachte tegen hen dat hij de wijkagent in zijn kont gaat nemen en dat hij zijn pik eraf gaat snijden. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat aangever op 14 december 2015 met de manager van [organisatie] / [organisatie] naar de woning van verdachte is gegaan om een verbod voor het buurthuis uit te reiken. Hij heeft verklaard te zijn geschrokken toen verdachte tegen hem zei “ [slachtoffer] , sorry, ik wilde je vorige week echt vermoorden. Echt waar ik wilde je vorige week echt vermoorden.” Verder heeft aangever gerelateerd dat hij op 3 januari 2016 een voicemail van verdachte heeft ontvangen met de volgende inhoud: “Hey wijkagent [slachtoffer] . Of jij of ik. Of allebei in Transvaal. Of jij gaat mij vermoorden of ik ga jou vermoorden. Of allebei tegelijk. Klaar.” Aangever heeft te kennen gegeven dat hij zich door de uitlatingen die verdachte over hem tegen anderen en die hij direct tegen hem heeft gedaan zeer bedreigd voelde en hem, verdachte, in staat acht tot het daadwerkelijk uitvoeren van zijn gepleegde bedreigingen. [5]
Getuige [getuige] , die werkzaam is als teammanager bij [organisatie] , heeft verklaard dat zij op 14 december 2015 met de wijkagent [slachtoffer] aan verdachte een bezoekersverbod had uitgereikt en verdachte tegen [slachtoffer] hoorde zeggen: “Sorry [slachtoffer] , ik wilde jou vorige week echt vermoorden.” [6]
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte gebezigde woorden van dien aard geweest en onder zodanige omstandigheden geuit dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hem iets ernstigs zou overkomen dan wel dat hij het leven zou verliezen. De uitlatingen van verdachte laten immers aan duidelijkheid niets te wensen over. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte agressief was, een onvoorspelbare indruk maakte en dat hij zich later anders gedroeg dan ten tijde van de incidenten.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 2 december 2015 tot en met 3 januari 2016 aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling en verkrachting.
Het verweer van de raadsvrouw, dat bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet ontbrak, nu verdachte ten gevolge van een stoornis geen inzicht had in de draagwijdte van zijn handelingen en de gevolgen daarvan, slaagt evenmin. Het is namelijk niet gebleken dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
Feit 3 (belaging)
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een ‘stelselmatige inbreuk’ op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang zijn.
Aangever is in zijn hoedanigheid van wijkagent in contact gekomen met verdachte. In 2014 was verdachte na een opname in een kliniek in verband met zijn psychische problemen teruggekeerd naar de wijk waar aangever werkzaam was. Er is toen een professioneel contact ontstaan tussen aangever en verdachte, dat aanvankelijk zonder (noemenswaardige) problemen verliep. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier volgt dat tot 9 februari 2016 diverse malen over en weer contact is geweest tussen aangever en verdachte. Zo heeft er op 7 februari 2016 nog een gesprek tussen hen beiden plaatsgevonden waarin verdachte vertelt dat er een ander slot op zijn woning zit waarop aangever reageert dat hij het gaat uitzoeken. Gelet op de contacten over en weer was er vanuit aangever (impliciet) toestemming voor verdachte om contact met hem op te nemen en heeft verdachte aldus tot 9 februari 2016 geen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van aangever van 29 februari 2016 blijkt dat hij op 9 februari 2016 om 10:21 uur een sms-bericht naar verdachte heeft verzonden en daarin heeft vermeld om hem met rust te laten. Nadien heeft verdachte in de periode van 9 februari 2016 tot en met 15 februari 2016 13 keer contact gezocht met aangever en ook nog één keer op 28 februari 2016. Gelet op deze relatief korte tijdsperiode en het beperkt aantal gezochte contacten daarin, alsmede de aard van die gezochte contacten - met name voicemailberichten - is er naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake van een geringe en niet van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Derhalve kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte zich aan het onder 3 ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 28 februari 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur en het bovenlicht van de woning gelegen aan de [adres] , toebehorende aan Staedion, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die voordeur en het kozijn van die voordeur en het bovenlicht boven de voordeur (met een breekijzer) te vernielen;
2.
hij in de periode van 1 december 2015 tot en met 3 januari 2016 te ’s-Gravenhage
[slachtoffer] , brigadier van politie Eenheid Den Haag heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "dat hij de wijkagent in zijn kont gaat nemen" en "dat hij zijn pik eraf gaat snijden" en "Hey wijkagent [slachtoffer] . Of jij of ik. Of allebei in Transvaal. Of jij gaat mij vermoorden of ik ga jou Of allebei tegelijk. Klaar".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met verkrachting

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 2 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien zijn gedragingen wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan hem kunnen worden toegerekend.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat hij verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht, nu er geen rapportage voorhanden is waaruit het tegendeel blijkt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de psychische toestand van verdachte ten tijde van de feiten van dien aard was dat deze hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Dat verdachte op verschillende momenten een verwarde indruk maakte en er sprake lijkt te zijn van psychische problematiek is daarvoor onvoldoende. Verdachte is dan ook strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen met aftrek van het voorarrest gevorderd. Hij heeft voorts de oplegging van een maatregel ex artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een gebieds- en contactverbod voor de duur van twee jaar. Deze verboden hebben betrekking op het werkgebied van het politiebureau De Heemstraat en aangever [slachtoffer] . De officier van justitie heeft daarbij wel vermeld dat verdachte in de gelegenheid zal worden gesteld om - via tussenkomst van een politieambtenaar en zijn raadsvrouw - zijn huisarts en moeder te kunnen bezoeken. Tot slot heeft hij gevorderd dat voornoemde verboden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard op grond van artikel 38v Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis overstijgt. Zij heeft primair bepleit geen maatregel op te leggen en subsidiair in elk geval geen gebiedsverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vernielen van een voordeur en een raam van zijn huurwoning. Door zo te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor het eigendom van zijn verhuurder. Tevens heeft verdachte zijn verhuurder overlast bezorgd en schade veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van een wijkagent, die verdachte probeerde te helpen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de bedreigingen van verdachte veel impact op het slachtoffer hebben gehad en dat hij hierdoor hinder ondervindt in zijn functioneren. Verdachte is bekend binnen de psychische zorgverlening en de rechtbank kan zich voorstellen dat de psychische problematiek van verdachte een rol heeft gespeeld bij het plegen de strafbare feiten. De verdachte heeft echter geweigerd mee te werken aan een onderzoek te dienaangaande, zodat de rechtbank geen nader inzicht heeft gekregen in de omvang van die rol. De rechtbank kan dan ook bij de strafbepaling maar beperkt rekening houden met de psychische gesteldheid van verdachte.
Straf en/of maatregel
Uit het strafblad van verdachte van 8 december 2016 blijkt verder dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en begin dit jaar is veroordeeld wegens bedreiging en mishandeling.
De rechtbank zal aan verdachte een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij verdachte zal vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de relatief beperkte ernst van de door verdachte gepleegde feiten, met oplegging van een kortdurende gevangenisstraf volstaan. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen welke straffen in vergelijkbare zaken in de regel worden opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.
De rechtbank ziet, gelet op de relatief beperkte ernst van de door verdachte gepleegde bedreigingen en met name gezien de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, evenmin aanleiding om een maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 880,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 880,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Hij heeft voorts gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 880,00, ten behoeve van het slachtoffer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering aanzienlijk te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering met name is gebaseerd op schade die ten gevolge van belaging (feit 3) zou zijn ontstaan. Van dat feit is verdachte vrijgesproken. De benadeelde partij kan ten aanzien van dat deel van de opgevoerde schade niet worden ontvangen in het strafgeding.
Voor zover de vordering ziet op de door verdachte geuite bedreigingen (feit 2) is de rechtbank van oordeel dat aangever de door hem geleden schade niet voldoende heeft onderbouwd, terwijl een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het rechtsgeding met zich zou brengen. Om die reden zal de rechtbank dit deel van de vordering eveneens niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met verkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij het deel van de vordering dat ziet op de bedreigingen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. D.E. Alink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.N.A. Wooning, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016059681 (I), van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - Centrum, basisteam De Heemstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz.1 t/m 88), alsmede een proces-verbaal met het nummer PL1500-2016176613(II), van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - Centrum, basisteam De Heemstraat, met bijlagen (ongenummerd), betreffende het overtreden van de schorsende voorwaarden / opheffen schorsing.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] namens Staedion (I), p. 58-59.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 december 2016.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 12 januari 2016, p. 20
5.Proces-verbaal van bevindingen – relaas van brigadier [slachtoffer] (I), p. 25-27.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige S.J. [getuige] (I), p. 41-42.