Geschil6.In geschil is of verweerder het verzoek van eiser om een persoonlijke betalingsregeling terecht heeft afgewezen.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen enkele intentie had om de belastingdienst te benadelen. Het ontbrak hem aan kennis op dit gebied. Gelet op het feit dat hij daarom een ander had ingeschakeld, was hij van mening dat de zaken waren geregeld. Gezien de omvang van zijn totale schuld op dit moment bij de belastingdienst, circa € 20.000, is hij bereid om maandelijks een bedrag van € 400 te betalen. Hij is bereid zijn schulden volledig te voldoen, maar dan moet hem dat wel mogelijk worden gemaakt door een werkbare terugbetalingsregeling te treffen.
8. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Hij stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling terecht is afgewezen nu sprake is van grove schuld van eiser aan het ontstaan van de (toeslag)schulden. Eiser heeft niet tijdig van belang zijnde wijzigingen doorgegeven aan verweerder. Er is eiser dan ook grove onachtzaamheid dan wel ernstige nalatigheid te verwijten.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van de artikelen 26 en 28, eerste lid, van de Awir is de belanghebbende een van hem terug te vorderen bedrag geheel verschuldigd en dient hij dit binnen zes weken na dagtekening van de terugvorderingsbeschikking te voldoen.
10. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir kan verweerder op schriftelijk verzoek van belanghebbende een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op diens betalingscapaciteit zoals bedoeld in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Deze bepaling is, gelet op artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
11. In artikel 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 is bepaald dat voor een toeslagschuld die is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden kan toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de belanghebbende verzoekt de Belastingdienst/Toeslagen om zo’n regeling;
- de belanghebbende of diens partner maakt aannemelijk dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte geïnde voorschot, belichaamd in de toeslagschuld;
- de regeling leidt tot betaling van de volledige schuld binnen 24 maanden.
12. Op grond van artikel 17, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
13. Gelet op het hiervoor beschreven wettelijk kader dient de rechtbank een oordeel te geven over de vraag of het ontstaan van de (toeslag)schulden is te wijten aan opzet of grove schuld van eiser.
14. Eiser heeft op 23 december 2011 een wijziging in het inkomen van de partner van eiser doorgegeven. Volgens die wijziging had zijn partner een inkomen van € 13.000. Later bleek dat hij een te laag toetsingsinkomen van zijn partner heeft doorgegeven, daar dit € 23.865 bleek te zijn. Ook bleek later dat eiser een te hoog aantal uren buitenschoolse opvang voor zijn dochter [persoon 2] had doorgegeven (183 uur in plaats van 117 uur).
Kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag 2013
15. Tijdens dit lopende toeslagjaar heeft eiser geen wijzigingen doorgegeven. Ook hier blijkt dat de terugvorderingsbeschikking is ontstaan omdat het aantal opvanguren van [persoon 2] niet overeenkomst met het (destijds) aantal doorgegeven uren per maand, 183 uur.
Ook het doorgegeven (gezamenlijk) inkomen van € 30.020 is lager dan het gezamenlijke toetsingsinkomen van € 39.502, zoals dit later bleek te zijn.
16. Op 13 februari 2014 vraagt eiser met terugwerkende kracht het kindgebonden budget 2013 aan. Ook hier bleek dat het toetsingsinkomen hoger lag dan aanvankelijk geschat, te weten € 39.502 in plaats van € 30.020.
17. Tijdens het lopende toeslagjaar worden er geen wijzigingen doorgegeven. Hier bleek op 17 december 2014 dat [persoon 2] over het jaar 86 uur per maand naar de buitenschoolse opvang ging, en niet 183 uur, zoals in de voorschotbeschikking van 27 december 2013 stond vermeld. Later blijkt het gezamenlijke toetsingsinkomen ook hoger te zijn, te weten € 36.568 in plaats van € 30.440.
18. De teveel ontvangen voorschotten hangen direct samen met het niet doorgeven van wijzigingen, met name het juiste aantal uren buitenschoolse opvang voor [persoon 2] en het hogere inkomen van de partner. Eiser is in de voorschotbeschikkingen die hij heeft ontvangen uitdrukkelijk er op gewezen dat hij de gegevens waarvan is uitgegaan moest controleren en eventuele wijzigingen moest doorgeven aan verweerder. Eiser heeft dat echter niet gedaan, ten onrechte. Overigens kan eiser zich niet met succes erop beroepen dat hij hulp had ingeroepen van een ander. Gelet op de omvang van de verschillen, in het bijzonder voor wat betreft het aantal uren opvang, heeft eiser kunnen en moeten begrijpen dat het gevolg daarvan is dat hij teveel voorschotbedragen zou ontvangen. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van grove schuld bij eiser, zelfs als in aanmerking wordt genomen dat het inkomen van de partner niet op voorhand vaststond wegens onzekerheid over het aantal arbeidsuren dat maandelijks zou worden verricht.
19. Overigens heeft verweerder wel aanleiding gezien om, bij wijze van coulance, het maandbedrag te verlagen tot € 612 en de slottermijn te wijzigen in juni 2018.
Ter zitting is naar voren gekomen dat eiser zich inspant om maandelijks een aanzienlijk bedrag af te lossen. Dienaangaande merkt de rechtbank op, dat als eiser erin blijft slagen om deze maandelijkse aflossingen te betalen, verweerder daarin dan mogelijk aanleiding zou kunnen zien om te zijner tijd enige coulance te geven door middel van het opnieuw opschuiven van een einddatum, waarop eiser alles zou moeten hebben terugbetaald. Een en ander om zo mogelijk te voorkomen dat eiser, ondanks zijn goede wil en betalingshouding, zou worden geconfronteerd met als vermijdbaar aan te merken kosten van boete, rente en overige invorderingskosten.
Een dergelijke uitkomst is te beschouwen als het belang van beide partijen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.