ECLI:NL:RBDHA:2016:16066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
C/09/511230 / FA RK 16-3783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en vaststelling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2016 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de verzoekster, de vrouw, en de belanghebbende, de man. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 19 mei 2016. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder faxberichten en F9-formulieren van beide partijen. Tijdens de zitting op 17 november 2016 zijn beide partijen met hun advocaten verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De vrouw verzoekt om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar, en een regeling voor kinderalimentatie. De man verzoekt om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen en verzet zich tegen de alimentatieverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is betwist en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de man bepaald, met een zorgregeling waarbij het kind in de even weken bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de man een bedrag van € 116,- per maand moet betalen, oplopend naar € 137,- per maand per 1 augustus 2017. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
7x
Rekestnummer: FA RK 16-3783
Zaaknummer: C/09/511230
Datum beschikking: 7 december 2016 (bij vervroeging)

Scheiding

Beschikking op het op 19 mei 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.H. Keereweer te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G.O. Perquin te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het faxbericht d.d. 23 mei 2016 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 2 november 2016 met bijlagen van de zijde van de vrouw,
houdende wijziging verzoek;
- het F9-formulier d.d. 2 november 2016 met bijlagen van de zijde van de man;
- het F9-formulier d.d. 14 november 2016 met bijlagen van de zijde van de vrouw.
Op 17 november 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten alsmede de heer [medewerker RvdK] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad). Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind van partijen bij de vrouw;
- opname in de beschikking van de door partijen ten aanzien van hun minderjarige kind getroffen onderlinge regelingen, zoals vervat in het nog te finaliseren ouderschapsplan;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 315,- per maand en met ingang van 1 augustus 2017 € 335,- per maand, telkens bij vooruitbetaling per de eerste van de maand te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Hij verzoekt het verzoek betreffende de kinderalimentatie af te wijzen. Hij verzoekt ten aanzien van de echtscheiding te beslissen conform het verzoek van de vrouw.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind van partijen bij de man;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen krachtens welke de minderjarige in de even weken een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de vrouw verblijft, alsmede in de even weken op twee vaste doordeweekse dagen vanuit school waarbij de vrouw de minderjarige ophaalt, tot 19.00 uur na het avondeten waarbij de vrouw de minderjarige terugbrengt, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarige verblijft thans afwisselend bij de man en de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- Deze rechtbank heeft op 6 juli 2016 en bij herstelbeschikking van 29 augustus 2016, voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige welke de man tot 1 juli 2016 zal verstrekken aan de vrouw op € 550,- en met ingang van 1 juli 2016 voorlopige op € 206,- per maand is bepaald, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de minderjarige de oneven weken bij de man zal zijn en de even weken bij de vrouw, waarbij de wisseling in het vervolg plaatsvindt op donderdag;
- de minderjarige de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal zijn en de andere helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw.

Beoordeling

Opname ouderschapsplan
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De vrouw heeft gesteld dat de man niet bereid is om eerdere afspraken ten aanzien van de verhuisregeling en schoolkeuze in een ouderschapsplan op te nemen. Nu de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Zorgregeling
De man is van mening dat de thans lopende zorgregeling moet worden gewijzigd. Hij voert hiertoe – kort samengevat – aan dat de minderjarige de vrouw twee tot drie avonden per week niet ziet in verband met de werktijden van de vrouw. Voorts is het in het belang van de minderjarige dat hij niet belast wordt met de hulpverlening in het gezin van de vrouw, ten behoeve van de oudere halfbroer van de minderjarige. Het is daarom beter voor de minderjarige om vaker bij hem te zijn, aldus de man.
Volgens de vrouw moet de huidige co-ouderschapsregeling niet worden gewijzigd. Deze regeling loopt al anderhalf jaar en functioneert naar behoren. De problemen van de halfbroer hebben geen betrekking op de minderjarige. Bovendien is de gezinssituatie gelet op de hulpverlening juist verbeterd. Voorts gaat de minderjarige slechts twee keer per maand naar de buitenschoolse opvang en hij wordt ook opgevangen door haar huidige partner. Er is geen enkele reden om de huidige regeling te wijzigen, aldus de vrouw.
De raad heeft ter terechtzitting benadrukt dat in het kader van het onderzoek naar de halfbroer en –zus van de minderjarige, tevens gekeken is of het noodzakelijk was om het onderzoek uit te breiden naar de minderjarige. Dit was niet het geval. Wat betreft de raad zijn er geen zorgen omtrent de minderjarige. Voorts is de raad van mening dat het aan de ouder is waar de minderjarige op dat moment verblijft, om invulling te geven aan de zorgregeling. Dit betekent niet automatisch dat een kind beter af is bij de andere ouder indien de ene ouder niet thuis is, aldus de raad.
De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd gelet op de betwisting door de vrouw en hetgeen de raad ter terechtzitting heeft aangegeven, geen aanleiding om de thans lopende co-ouderschapsregeling te wijzigen. Gebleken is immers dat de regeling goed verloopt. Partijen hebben voorts ter terechtzitting verklaard dat zij in staat zijn om met elkaar te communiceren over de minderjarige. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de minderjarige in de oneven weken bij de man is en in de even weken bij de vrouw, waarbij de wisseling plaatsvindt op donderdag. Daarnaast zullen de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld.
Kinderalimentatie en hoofdverblijf
Partijen zijn het op financiële gronden niet eens over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Volgens de vrouw is het de bedoeling van partijen dat de kinderbijslag wordt verdeeld tussen partijen en dat de man het kindgebonden budget ontvangt. Voor het ontvangen van de kinderbijslag en het kindgebonden budget is het niet nodig dat de minderjarige bij de man staat ingeschreven, aldus de vrouw.
Volgens de man is het alleen mogelijk om de helft van de kinderbijslag te ontvangen indien de minderjarige op zijn adres staat ingeschreven. Voorts kan alleen de aanvrager van de kinderbijslag het kindgebonden budget ontvangen. Omdat het de bedoeling is dat hij het kindgebonden budget ontvangt, moet de minderjarige op zijn adres staan ingeschreven. Hij verzoekt daarom om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 7 lid 1 van de Algemene Kinderbijslagwet is bepaald dat een ouder recht heeft op kinderbijslag indien het kind tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. In artikel 10 van het Besluit uitvoering kinderbijslag is bepaald dat indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide verzekerden (personen) en het recht van de andere persoon niet wordt uitbetaald.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de Sociale Verzekeringsbank de kinderbijslag ingeval van co-ouderschap aan beide ouders voor de helft betaalt.
Ingevolge artikel 2 lid 1 van de Wet op het kindgebonden budget heeft de ouder aan wie kinderbijslag wordt betaald, aanspraak op een kindgebonden budget. Het kindgebonden budget volgt derhalve de kinderbijslag, echter behalve in geval van co-ouderschap. In dat geval dienen partijen dit zelf op te lossen. Indien zij daartoe niet in staat zijn, zoals in onderhavige zaak, kan als uitgangspunt gelden dat de ouder met het laagste (bruto) inkomen de ouder is die recht heeft op het kindgebonden budget, omdat die ouder een hoger kindgebonden budget zal ontvangen dan de andere ouder.
Gezien het bovenstaande zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man bepalen. De kinderbijslag kan immers worden verdeeld, maar het kindgebonden budget niet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man een hoger kindgebonden budget zal ontvangen, inclusief alleenstaande ouderkop, omdat zijn toetsingsinkomen lager zal zijn dat dat van de vrouw en haar partner. Het voorgaande leidt er eveneens toe dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige voor zijn rekening moet nemen. De rechtbank heeft kennis genomen van de opmerking van de vrouw dat zij er bevreesd voor is dat de man ten aanzien van de verblijfsoverstijgende kosten, zoals een winterjas, de hand op de knip zal houden. De rechtbank gaat er van uit dat de man zal voorzien in de behoeften van de minderjarige. Voor zover de man dat niet volledig zal doen, kan de vrouw haar aandeel in de kinderbijslag daarvoor aanwenden.
Behoefte van de minderjarige
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de minderjarige € 711,- per maand bedraagt.
Draagkracht
De behoefte van de minderjarige dient door de ouders te worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De rechtbank zal de financiële draagkracht van partijen vaststellen aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 890)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen.
Draagkracht van de man
Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van het NBI moet worden uitgegaan van de jaaropgaven over 2015. De rechtbank gaat derhalve uit van een bruto inkomen van de man van € 46.341,-. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, houdt de rechtbank rekening met kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop. Ten slotte zijn partijen het erover eens dat rekening moet worden gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank berekent het NBI van de man, gelet op aangehechte berekening, op € 3.087,- per maand.
Voorts zijn partijen het erover eens dat rekening moet worden gehouden met aflossingen van de man op schulden. Hij lost met een bedrag van € 200,- per maand af op een schuld aan Stichting de Thuiskopie. Voorts lost hij met eenzelfde bedrag af op een schuld van partijen aan zijn vader.
De rechtbank zal de formule derhalve aanpassen, zodat deze komt te luiden 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 890 + 400)]. De rechtbank berekent de draagkracht van de man gelet op het voorgaande op € 610,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
Bij de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank eveneens uit van de jaaropgave over 2015, derhalve van een bruto inkomen van € 29.088,-. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw meer moet kunnen werken. De vrouw heeft immers, naast de zorg voor het minderjarige kind van partijen, tevens de zorg voor twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie. Bovendien zijn deze kinderen betrokken in een hulpverleningstraject, hetgeen ook extra tijd en aandacht van de vrouw vraagt. De rechtbank houdt geen rekening met een kindgebonden budget. Ook bij de vrouw houdt de rechtbank rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank berekent het NBI van de vrouw, gelet op aangehechte berekening, op € 2.128,- per maand. Op grond van genoemde formule bedraagt de draagkracht van de vrouw € 420,- per maand.
Nu de vrouw tevens de zorg heeft voor twee kinderen uit een eerdere relatie, zal de rechtbank de draagkracht van de vrouw verdelen over drie kinderen. In het kader van de hieronder te maken draagkrachtvergelijking, houdt de rechtbank daarom rekening met een draagkracht van de vrouw van € 140,- per maand en een totale draagkracht van partijen van € 750,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt 610 / 750 x 711 = € 578,- per maand
het aandeel van de vrouw bedraagt 140 / 750 x 711 = €
133,- per maand
Totaal € 711,- per maand
Zorgkorting
De rechtbank zal aan de zijde van de man rekening houden met een zorgkorting van 65%, gelet op de uitgebreide zorgregeling en nu hij alle verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarige voor zijn rekening dient te nemen. Gelet op de behoefte van € 711,- per maand, bedraagt de zorgkorting € 462,- per maand. De eerder genoemde bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw een bedrag van € 578,- minus € 462,- = € 116,- per maand moet voldoen.
Wijziging per 1 augustus 2017
De vrouw heeft aangevoerd dat de schuld aan Stichting de Thuiskopie met ingang van 1 augustus 2017 zal zijn afgelost. Met ingang van deze datum moet daarom alleen nog rekening worden gehouden met de aflossing van de schuld aan de vader van de man, derhalve met een bedrag van € 200,- per maand. De man is van mening dat dit een toekomstige omstandigheid betreft, waarmee nu geen rekening moet worden gehouden. Het is aan de vrouw om te zijner tijd een nieuwe procedure te starten, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de vrouw als productie 5 bij brief van 2 november 2016 overgelegde vaststellingsovereenkomst blijkt dat het laatste termijnbedrag door de man uiterlijk op 31 juli 2017 aan Stichting de Thuiskopie moet zijn voldaan. Dit laatste is door de man niet betwist. Evenmin is gebleken dat de man achterloopt met de aflossing op de schuld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de schuld per 1 augustus 2017 zal zijn afgelost. Dit brengt een wijziging van de draagkracht van de man met zich mee. Alsdan bedraagt de draagkracht van de man op grond van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 890 + 200)] = € 750,- per maand en de totale draagkracht van partijen € 890,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
het aandeel van de man bedraagt 750 / 890 x 711 = € 599,-
het aandeel van de vrouw bedraagt 140 / 890 x 711 =
€ 112,-
Totaal € 711,-
Zorgkorting
Zoals hierboven overwogen houdt de rechtbank rekening met een zorgkorting van de man van 65%, te weten een bedrag van € 462,-.
De rechtbank bepaalt de bijdrage die de man met ingang van 1 augustus 2017 aan de vrouw moet voldoen gelet op het voorgaande op € 599,- minus € 462,- = € 137,- per maand.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen: [belanghebbende] , en [verzoekster] gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] ;
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige]
,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de minderjarige in het kader van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, bij de vrouw zal zijn:
- in de even weken, waarbij de wisseling plaatsvindt op de donderdag;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 116,- per maand en met ingang van 1 augustus 2017 een bedrag van € 137,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. Braun, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.J. Runderkamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2016.