6.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft de pas 18-jarige het slachtoffer met een mes in de borst gestoken als gevolg waarvan die korte tijd later is overleden. Met zijn handelen heeft de verdachte het meest kostbare bezit van het slachtoffer afgenomen, namelijk zijn leven. Daarmee heeft hij de familie van het slachtoffer hun zoon, broer en neef afgenomen. Ter terechtzitting zijn de ouders van het slachtofferen zijn jongste broer aanwezig geweest die hebben verteld dat het verlies van het slachtoffer voor hen onbeschrijfelijk groot is, het gemis van hem hen zo zwaar valt en dat zij het moeilijk vinden geen duidelijk antwoord te hebben gekregen op de vraag waarom de ruzie tussen hun zoon en de verdachte zo uit de hand heeft kunnen lopen.
De rechtbank realiseert zich dat geen straf dit verlies voor de nabestaanden kan vergoeden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van d.d. 2 september 2016, van het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, verricht en ondertekend door [A] , gz-psycholoog en [B] , psychiater. Hierin komt onder meer het volgende naar voren:
Bij de verdachte is vastgesteld dat er sprake is van een ziekelijke stoornis, in de vorm van een gedragsstoornis NAO, van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van zwakbegaafdheid met hoofdzakelijk executieve functieproblemen en van een bedreigde persoonlijkheidsstoornis, die zich tot een narcistische persoonlijkheidsstoornis dan wel trekken daarvan dreigt te ontwikkelen. De onderzoekers zijn van mening dat de psychopathologie zijn wilsvrijheid gedeeltelijk heeft beperkt bij het plegen van het tenlastegelegde. Door zijn informatieverwerkingsproblemen is de verdachte minder goed in staat overzicht te krijgen en te bewaren in sociaal complexe situaties en is onvoldoende bij machte te overzien wat zijn gedrag voor effect heeft op anderen. Uit de observaties komt naar voren dat de verdachte moeite heeft de grenzen van anderen aan te voelen, deze grenzen, met name bij conflicten, gemakkelijk kan overschrijden en hierdoor een conflict kan ’voeden’, waardoor hij irritatie en agressie kan uitlokken bij de ander. Vanuit zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is hij verhoogd krenkbaar. De verdachte verklaart zelf dat de denigrerende opmerkingen van het slachtoffer hem erg hebben gekwetst. In gedragskundige zin betekent dit dat zijn kwetsbaar zelfgevoel sterk onder druk is komen te staan, op grond waarvan gevoelens van boosheid zijn geluxeerd, waarvan De verdachte niet los kon komen, waar hij in bleef hangen en waar De verdachte uiting aan heeft moeten geven tegenover het slachtoffer door bijvoorbeeld te schelden. De verdachte kan of wil weinig inzicht geven in de redenen waarom hij zich minder veilig voelde en daarom een mes aanschafte na de zomer van 2015. Hij heeft daarmee een risicovolle situatie gecreëerd, hetgeen past bij het beeld dat hij onvoldoende over adequate oplossingsvaardigheden beschikt en onvoldoende kan overzien wat de risico’s zijn van het op zak hebben van een mes. De verdachte heeft echter slechts (zeer) beperkt inzage gegeven in zijn innerlijke belevingen en drijfveren en de onderzoekers konden door zijn inconsequente en soms tegenstrijdige antwoorden geen wezenlijk duidelijk beeld van de situatie krijgen.
Op grond van de psychopathologie bestaat een verhoogde kans op recidive. Het risico komt dan met name voort uit het bij de zwakbegaafdheid passende beperkte overzicht op complexe situaties en de gevolgen van zijn eigen handelen, op zijn beperkte oplossingsvaardigheden en op de bij de gebrekkige ontwikkeling passende narcistische component die met name voorkomt in de interactie met anderen, zoals de verhoogde krenkbaarheid, het onvoldoende aanvoelen van grenzen, de neiging conflicten te verergeren door een ander (onbedoeld) uit te dagen. Het is aannemelijk dat de verdachte door deze factoren sneller in conflict komt met anderen.
De ouders hebben onvoldoende overwicht op hun zoon en zijn vanuit hun liefdevolle betrokkenheid geneigd zijn gedrag te vergoelijken, waardoor de verdachte onvoldoende op zijn persoonlijke verantwoordelijkheden wordt gewezen, wordt belemmerd in het ontwikkelen van adequate probleemoplossende vaardigheden en indirect wordt gestimuleerd te externaliseren, de oorzaak van problemen bij anderen te leggen en zichzelf als slachtoffer te zien. De autonomie-ontwikkeling van de verdachte staat onder druk doordat de separatie tussen de ouders en De verdachte door een overbeschermende en verwennende opvoedingsstijl onvoldoende op gang komt, hetgeen een negatief zelfgevoel en gebrek aan identiteit in de hand werkt. Dit maakt de verdachte krenkbaar en kan tot een verdere narcistische pantsering met persoonlijkheids-pathologie leiden.
Onderzoekers zijn van mening dat zowel de pathologie als de omstandigheden van De verdachte interventie behoeven om de kans op recidive te verlagen en een adequate persoonlijkheidsontwikkeling te bevorderen. De afgelopen jaren is ambulante behandeling ingezet, waarbij het zelfbepalende gedrag van de verdachte onvoldoende kon worden doorbroken en men er niet in slaagde de ouders in hun gezag te herstellen. Om het recidivegevaar en de scheefgroei in de ontwikkeling af te wenden is klinische behandeling noodzakelijk. Een consequent behandelklimaat, waaraan hij zich niet kan onttrekken is noodzakelijk.
De (sociale) zelfredzaamheid dient te worden gestimuleerd en de schoolgang dient te worden gewaarborgd, waarbij hij positieve, op de toekomst gerichte ervaringen kan opdoen die zijn zelfgevoel kunnen versterken. Het is noodzakelijk de interactie tussen de verdachte en zijn groepsgenoten nauwkeurig te observeren, zodat hij zich bewust kan worden van zijn contactuele valkuilen en nieuwe vaardigheden en oplossingsstrategieën in sociale situaties kan aanleren.
Zodra de behandelinstelling dit mogelijk acht dient naar terugplaatsing bij de ouders toegewerkt te worden. Intensieve ouderbegeleiding gericht op het opvoedingsklimaat is noodzakelijk.
Om de behandeling te waarborgen, ook wanneer de verdachte zich zou willen onttrekken, hetgeen bij de behandeling van narcistische problematiek als de onderhavige als een intrinsiek bij de behandeling passend fenomeen kan worden gezien, adviseren onderzoekers om de behandeling vorm te geven in het kader van een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, waarbij het meest aangewezen lijkt een plaatsing in een residentiële instelling die een gefaseerde behandeling biedt, in eerste aanleg gericht is op orthopedagogische beïnvloeding en afgestemd op LVB-populatie.
Ter terechtzitting heeft de psychologe [A] nog verklaard dat behandeling in Jeugdzorgplusinstelling de voorkeur heeft omdat zij gespecialiseerd zijn in de behandeling van jongeren met LVB-problematiek. Daarbij komt dat vanuit Jeugdzorgplusinstelling de ouders van verdachte intensief kunnen worden betrokken bij de behandeling en dat vanuit Jeugdzorgplusinstelling stap voor stap kan worden toegewerkt naar de terugkeer naar huis. Gelet op het schone strafblad van de verdachte is behandeling in een forensische setting nog niet aangewezen. Daar zou hij bovendien negatief beïnvloed kunnen worden door andere bewoners.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, met name die van 30 september 2016 en 5 december 2016.
Hierin heeft de Raad zich achter het advies van het bovengenoemde rapportage geschaard. Naar voren komt onder meer:
Een klinische intramurale behandeling vanuit, in eerste instantie een gesloten setting in een jeugdzorginstelling is aangewezen om de bedreigde ontwikkeling aan te pakken en het diepgewortelde interactiepatroon tussen de ouders en de verdachte aan te pakken. De ouders zijn zich te weinig bewust dat zij een essentiële rol zullen moeten spelen en dat zij zelf mee zullen moeten veranderen. Zij zijn welwillend en gemotiveerd, echter inzicht ontbreekt nog. Thuisplaatsing dient geleidelijk, onder toezicht en gefaseerd te geschieden.
Naast delictanalyse bij de Waag adviseert de Raad om te bezien of er aldaar (naast de orthopedagogische aanpak) forensische expertise kan worden ingeroepen zowel op individuele als op systeembenadering. In samenspraak met de jeugdreclassering zijn de opties afgewogen en is de conclusie dat Jeugdzorgplusinstelling de meest geëigende instelling is. Om deze reden verzoekt de Raad aan de rechtbank om een ondertoezichtstelling uit te spreken en machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie te verlenen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt niet geadviseerd omdat zulk een behandelsetting niet passend is bij de beschreven problematiek en minder mogelijkheden biedt voor het intensief betrekken en mee behandelen van het systeem en omdat de verdachte zich aldaar zou kunnen gaan optrekken aan de verharde populatie.
De Raad adviseert de maatregel PIJ voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en een behandelverplichting bij Jeugdzorgplusinstelling en bij de Waag. In verband met plaatsing in Jeugdzorgplusinstelling is door de Raad een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing gevraagd. De Raad heeft voorts geadviseerd te bepalen dat de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De Raad heeft in zijn briefrapport van 5 december 2016 aangegeven dat de benodigde behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke of voorwaardelijk PIJ-maatregel ook kan worden verkregen bij de forensische kliniek voor jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie. Omdat de Raad van mening is dat de ouders intensief bij de behandeling betrokken moeten worden om de kans op succes te optimaliseren, gaat de voorkeur van de Raad uit naar plaatsing in Jeugdzorgplusinstelling hetgeen veel dichter bij de woonplaats van de ouders is gelegen. Doorplaatsing kan in dat geval soepel plaatsvinden, interventies kunnen doorlopen en het systeem kan intensief bij de behandeling betrokken worden. De ouders en de verdachte willen hier aan meewerken. De Raad heeft geconcludeerd dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag reëel aanwezig is indien de problematiek onbehandeld blijft. De Raad heeft verzocht om de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting heeft de raadsvertegenwoordiger nog laten weten dat de voor het forensische gedeelte noodzakelijke hulpverlening door De Waag binnen Jeugdzorgplusinstelling kan worden geboden.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal het advies overnemen. Op grond van de bevindingen en conclusies vanuit het hierboven samengevatte Pro Justitia-rapport komt zij tot het oordeel dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ten tijde van het tenlastegelegde.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit voldoet aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel, voor wat betreft de strafmaat. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm opleggen, om de hierna te noemen bijzondere voorwaarden te waarborgen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel, in voorwaardelijke vorm, zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging van de maatregel verlenging ervan mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gelet op de hiervoor geschetste bevindingen van het pro Justitia-rapport, het raadsonderzoek en het reëel aanwezige recidiverisico bij geen behandeling, is de rechtbank van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de duur van de op te leggen jeugddetentie stelt de rechtbank voorop dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit 15 jaar was. De wet bepaalt dat in die situatie een jeugddetentie van maximaal twaalf maanden kan worden opgelegd. Naast de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte acht de rechtbank voor de omvang van de op te leggen jeugddetentie relevant dat de verdachte niet degene is geweest die de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. Om deze redenen acht de rechtbank een jeugddetentie van 10 maanden meer passend en geboden.
De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte geen openheid heeft willen geven over de achtergrond van het conflict met het slachtoffer en over sommige van zijn bezigheden buitenshuis, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat een aantal vragen met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden onbeantwoord is gebleven. De rechtbank wenst dit nadrukkelijk als aandachtspunt mee te geven aan de behandelaars.