ECLI:NL:RBDHA:2016:15936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
16/28290 en 16/28291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2016 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiser, een asielzoeker, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, genomen op 2 december 2016, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om te voorkomen dat hij aan Oostenrijk zou worden overgedragen.

Tijdens de zitting op 19 december 2016 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat uit Eurodac-gegevens blijkt dat eiser op 19 juli 2016 asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk, dat zijn verantwoordelijkheid heeft bevestigd. Eiser's argument dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend en naar Nederland wilde reizen om daar asiel aan te vragen, werd verworpen, omdat hij geen bewijs heeft geleverd van zijn stelling.

De rechtbank heeft verder overwogen dat voor een geslaagd beroep op artikel 16 van de Dublinverordening vereist is dat de in Nederland verblijvende gezinsleden wettig verblijf hebben, wat in dit geval niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/28290 (beroep) en AWB 16/28291 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 december 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde: mr. H.A.C. Klein-Hesselink,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Oostenrijk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. Salehi, tolk in de Pashtu taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. De rechtbank is van oordeel dat uit de gegevens van Eurodac genoegzaam is af te leiden dat eiser op 19 juli 2016 asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk. Oostenrijk heeft desgevraagd zijn verantwoordelijkheid bevestigd door het claimakkoord van 4 november 2016. De stelling van eiser dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend en altijd de intentie heeft gehad naar Nederland te reizen om hier asiel aan te vragen bij zijn moeder, zusjes en broertje, doet aan eerder genoemde verantwoordelijkheid van Oostenrijk niet af. Eiser heeft geen bewijs geleverd van het tegendeel. Eisers beroep op artikel 10 van de Verordening 2004/2013/EU (Dublinverordening) kan voorts niet slagen nu eiser meerderjarig is en zijn familieleden niet zijn aan te merken als gezinsleden zoals omschreven in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
3. Ter beoordeling staat vervolgens of Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
4. Met betrekking tot de gestelde afhankelijkheid van de moeder van eiser, wordt het volgende overwogen. Voor een geslaagd beroep op artikel 16 van de Dublinverordening is vereist dat de in Nederland verblijvende gezinsleden wettig verblijf hebben. Daarvan is geen sprake. Zij hebben geen verblijfsvergunning. Ter zitting is bovendien gebleken dat zij inmiddels zijn uitgeprocedeerd.
5. Verweerder heeft een ruime beoordelings- en beleidsvrijheid bij de vraag of de humanitaire clausule moet worden toegepast. Verweerder maakt daar volgens zijn beleid terughoudend gebruik van. Verweerder heeft de door eiser aangevoerde medische omstandigheden van zijn moeder niet zodanig bijzonder hoeven achten dat toepassing van deze humanitaire clausule is aangewezen. Ook overigens is niet gebleken van heel bijzondere feiten en omstandigheden die ertoe hadden moeten leiden dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Verweerder heeft terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank in de zaak met nummer AWB 16/28290:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 16/28291:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.