ECLI:NL:RBDHA:2016:15935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 28255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 14 november 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 23 november 2016 afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de verklaringen van de eiser geloofwaardig waren, maar dat er geen gegronde reden was om te vrezen voor vervolging in Marokko, dat als een veilig land van herkomst werd beschouwd. De eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte Marokko als veilig land had aangemerkt en verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank die dit tegenspraken. Hij betoogde ook dat de termijn voor het indienen van een zienswijze te kort was en dat er geen vertrektermijn was gegeven, noch een inreisverbod had moeten worden opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op relevante omstandigheden voor het verkrijgen van een asielvergunning. De rechtbank stelde vast dat de termijn voor het indienen van een zienswijze in strijd was met de wet, maar dat dit gebrek de eiser niet in zijn belangen had geschaad, aangezien zijn zienswijze was meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen en dat de staatssecretaris de eiser een vertrektermijn en een inreisverbod had kunnen opleggen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/28255 (beroep) en AWB 16/28256 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 december 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. G.J. van Kammen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. V.A.M.W. ’t Hoen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Khabote, tolk in de Marokkaanse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 14 november 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij zijn land heeft verlaten omdat hij zijn ouders, broertje en zusje in financiële zin wil helpen en dat hij een toekomst wil opbouwen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser geloofwaardig zijn. Er bestaat echter geen aanleiding voor de conclusie dat eiser in Marokko gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In dit verband heeft verweerder opgemerkt dat eiser bij zijn aanvraag en tijdens de gehoren alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet relevant zijn voor de vraag of eiser in aanmerking komt voor een asielvergunning. De verklaringen van eiser over zijn financiële omstandigheden ontberen deze relevantie. Verweerder beschouwt Marokko als een veilig land van herkomst.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder Marokko ten onrechte als een veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Eiser heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg (AWB 16/19853 en 16/19854). en van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen (AWB 16/16828). Eiser heeft verder aangevoerd dat de termijn voor het indienen van een zienswijze te kort was. Tot slot heeft eiser betoogd dat ten onrechte geen vertrektermijn is gegeven en dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een asielvergunning.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan een asielaanvraag worden afgewezen als kennelijk ongegrond indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. Zowel in bestreden besluit als in het voornemen heeft verweerder uiteengezet dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van de gevraagde vergunning. Eiser heeft deze overwegingen van verweerder noch in de zienswijze, noch in beroep bestreden. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in rechte standhoudt. Aan de vraag of Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, komt de rechtbank dan ook niet toe.
7. De rechtbank stelt vast dat in het voornemen van 21 november 2016 is vermeld dat de zienswijze binnen één werkdag na de dag waarop het voornemen bekend is gemaakt moet zijn ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is deze termijn in strijd met artikel 3:109ca, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 waarin een reactietermijn van twee dagen staat vermeld. De rechtbank zal echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit in stand laten. Eiser heeft immers zijn zienswijze op 22 november 2016 bij verweerder ingediend en verweerder heeft deze bij het nemen van het bestreden besluit bij zijn beoordeling betrokken. In beroep heeft eiser geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten aangevoerd. Eiser is door dit gebrek dan ook niet in zijn belangen geschaad.
8. Nu de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen heeft verweerder eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw een vertrektermijn kunnen onthouden en is gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De gronden falen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr.16/28255:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. 16/28256:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: