ECLI:NL:RBDHA:2016:15933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB 16/28453, AWB 16/28455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder de Dublinverordening met beroep op effectief rechtsmiddel

In deze zaak heeft eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Eiser had op 18 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft Frankrijk verantwoordelijk gesteld voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat Frankrijk asielaanvragen van Algerijnen niet naar behoren behandelt en dat hij recht heeft op een effectief rechtsmiddel, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat Nederland eiser op basis van de Dublinverordening aan Frankrijk mag overdragen. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/28453 (beroep) en AWB 16/28455 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 21 december 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker,

hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2016 (het bestreden besluit) en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening teneinde overdracht hangende het beroep te voorkomen.
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gelaten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Algerijnse nationaliteit, heeft op
18 oktober 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 12, vierde lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (PbEU 2013 L180; hierna: de Dublinverordening), Frankrijk verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de aanvraag. De Franse autoriteiten hebben het overnameverzoek op 30 november 2016 op grond van voormeld artikel geaccepteerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Frankrijk behandelt asielaanvragen van Algerijnen niet naar behoren vanwege het koloniale verleden en de Franse autoriteiten zijn ermee bekend dat zijn grootvader tegen de Fransen heeft gevochten in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog. Eiser wil gebruik maken van zijn recht op een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 46 van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn) en wenst dat Nederland zijn asielaanvraag behandelt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten van Frankrijk hun verdragsverplichtingen jegens hem niet zullen nakomen. Eisers stelling dat asielaanvragen van Algerijnen door Frankrijk niet naar behoren worden behandeld, is niet met stukken onderbouwd. De stelling dat de Franse autoriteiten ervan op de hoogte zouden zijn dat eisers grootvader in het verleden tegen de Fransen zou hebben gevochten en dat daardoor zijn asielaanvraag niet naar behoren zal worden behandeld, is dat evenmin. Verweerder heeft zich met de in het besluit gegeven motivering dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door overdracht van eiser een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6. Ten aanzien van het beroep op artikel 46 van de Procedurerichtlijn overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 46 van de Procedurerichtlijn bepaalt dat de vreemdeling recht heeft op een effectief rechtsmiddel. Zoals hiervoor is overwogen, kan ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat eiser in Frankrijk geen daadwerkelijk rechtsmiddel kan aanwenden tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en verweerder om die reden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser in behandeling moet nemen. Voor zover eiser beoogt te stellen dat artikel 46 van de Procedurerichtlijn hem het recht geeft op behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland, faalt die grond eveneens. Nederland mag eiser in het kader van de Dublinverordening overdragen aan Frankrijk (de volgens de Dublinverordening verantwoordelijke lidstaat), waarbij Nederland er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen, waaronder naleving van het beginsel van non-refoulement, zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eiser daarin niet is geslaagd.
7. Het beroep is ongegrond. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB 16/28453:
 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 16/28455:
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.