In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Somalische nationaliteit bezittende man, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 september 2016. Eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verkregen, maar deze werd ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) en artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vanwege strafrechtelijke antecedenten die een gevaar voor de openbare orde zouden vormen. Tevens werd er een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Eiser betoogde dat zijn terugkeer naar Somalië een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zou betekenen, gezien de onveilige situatie in Kismayo, zijn geboortestad. Hij voerde aan dat hij psychische problemen had en dat zijn rehabilitatie in Nederland in gevaar zou komen door de intrekking van zijn vergunning.
De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet opgingen. De rechtbank stelde vast dat er geen uitzonderlijke situatie was die een risico op een behandeling in strijd met het EVRM zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod rechtmatig waren, en verklaarde het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. De rechtbank vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 december 2016.