ECLI:NL:RBDHA:2016:15738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
C/09/492013 / FA RK 15-5256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling zorg- en opvoedingstaken

Op 20 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.C. Burger, en de man, vertegenwoordigd door mr. E.M.H. Alkemade. De vrouw heeft op 6 juli 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij ook nevenvoorzieningen zijn gevraagd, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk is erkend en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw vastgesteld, en de rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarigen in een cyclus van vier weken bij de man verblijven. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 140,-- per maand per kind, en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden geregeld. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij de echtelijke woning kan financieren, anders zal de woning aan de man worden toegedeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
6x
Rekestnummer: FA RK 15-5256 (scheiding) / FA RK 16-5118 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/492013 (scheiding) / C/09/514072 (verdeling)
Datum beschikking: 20 december 2016

Scheiding

Beschikking op het op 6 juli 2015 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.C. Burger te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. R.Ch. Rombach te Voorschoten, thans mr. E.M.H. Alkemade te 's‑Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift, van de man;
- het f-formulier d.d. 1 juni 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het verweerschrift, tevens aanvullend verzoekschrift, van de vrouw;
- het f-formulier d.d. 20 juni 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 22 september 2016, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 21 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het f-formulier d.d. 28 oktober 2016, met bijlage, van de zijde van de man.
De minderjarige [1. minderjarige] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt. De minderjarige [2. minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Op 8 december 2015 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Op 1 november 2016 is de zaak inhoudelijk ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de man, bijgestaan door zijn advocaat. Van de zijde van de vrouw en van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.
Partijen zijn ter terechtzitting in de gelegenheid gesteld om na de terechtzitting met elkaar in overleg te treden en binnen twee weken te bezien of zij alsnog overeenstemming kunnen bereiken.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 15 november 2016 van de zijde van de man;
- de brief d.d. 15 november 2016 van de zijde van de vrouw.
Nu partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld om nadere stellingen in te nemen, zal de rechtbank geen kennis nemen van de inhoud van de brief d.d. 15 november 2016 van de zijde van de man voor zover dit ziet op meer dan de mededeling dat het partijen niet is gelukt om alsnog in onderling overleg overeenstemming te bereiken.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen van partijen, conform het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 174,-- per maand, per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
- afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en daarbij te bepalen dat:
 de echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en de kapitaalverzekeringen aan de vrouw worden toegescheiden tegen uitkering aan de man van de helft van de overwaarde te vermeerderen met zijn privé investering;
 partijen de inboedelgoederen krijgen toegescheiden die zij thans feitelijk onder zich hebben, zonder nadere verrekening;
 de vrouw ten titel van verrekening van de saldi op de bankrekeningen die op naam van een der partijen staan, primair een bedrag ad € 27.994,25 toekomt en subsidiair een bedrag ad € 2.540,25;
 partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de saldi op de gemeenschappelijke bankrekeningen der partijen;
 de aandelen die de man houdt in [bedrijfsnaam] B.V. behoren tot het te verrekenen vermogen en daarbij te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw de helft van de waarde van de aandelen te voldoen;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft, behoudens ten aanzien van de echtscheiding en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht te bepalen dat tussen de vrouw en de man een zorgregeling ten behoeve van de minderjarigen zal gelden in de vorm van een co-ouderschap, althans een zorg-/contactregeling vast te stellen zoals opgenomen in de beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 25 september 2015.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] .
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
- [3. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding.
- Deze rechtbank heeft op 25 september 2015 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:
 de minderjarigen voorlopig aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
 de vrouw met ingang van 15 oktober 2015 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning;
 de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarigen bij zich te hebben:
 eenmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond na het avondeten;
 elke week een middag na school tot na het avondeten, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
 de helft van de schoolvakanties en erkende feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
 de man met ingang van 15 oktober 2015 voorlopig zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 137,-- per maand, per kind.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De vrouw heeft gesteld dat reeds een regiezitting heeft plaatsgevonden over de zorgregeling en dat nadien een 4-gesprek is gehouden tussen partijen en hun advocaten, maar dat er geen overeenstemming tussen partijen is bereikt. De vrouw is de mening toegedaan dat er de nodige inspanningen zijn verricht om tot een ouderschapsplan te komen, maar dat het niet mogelijk is gebleken om een dergelijk plan over te leggen. Nu de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is erkend en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Hoofdverblijfplaats minderjarigen
Het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
Ter terechtzitting is gebleken dat de man overeenkomstig de beschikking voorlopige voorzieningen de minderjarigen eenmaal per veertien dagen een weekend bij zich heeft. De doordeweekse middag – die eveneens in genoemde beschikking is bepaald – wordt niet geëffectueerd. De man zou het liefst een co-ouderschapsregeling zien, waarbij de minderjarigen iedere week bij hem zijn van zondagochtend 10.00 uur tot dinsdag 19.00 uur na het eten. De vrouw kan zich hierin niet vinden.
De rechtbank acht op dit moment de door de man voorgestelde co-ouderschapsregeling niet haalbaar. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de communicatie tussen partijen zeer te wensen overlaat en dat de vrouw in [woonplaats vrouw] woont en de man in [woonplaats man] . Hier komt bij dat de minderjarige [2. minderjarige] ernstig gehandicapt is en dat de zorg die hij thans krijgt en het vervoer dat voor hem is geregeld niet zonder meer deels kan worden overgezet naar [woonplaats man] . Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij denkt de minderjarigen doordeweeks op te vangen in combinatie met zijn werk.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door de vrouw voorgestelde zorgregeling, waarbij de minderjarigen om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, onvoldoende tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen. Bij deze regeling ziet de man de minderjarigen tussen de contactmomenten steeds twaalf dagen niet. De rechtbank is met de man van oordeel dat dit een vrij lange periode is.
Het vorenstaande in ogenschouw nemend acht de rechtbank een regeling (steeds in een periode van vier weken) waarbij de minderjarigen in week 1 en 3 bij de man zijn van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur en in week 4 van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 12.00 uur, dan wel zoveel eerder als de hockey van de minderjarigen aanvangt, het meest in het belang van de minderjarigen. Met deze regeling heeft de vrouw in week 2 een heel weekend alleen met de minderjarigen. Ter terechtzitting is gebleken dat de man het voornemen heeft weer in [woonplaats vrouw] te gaan wonen. De rechtbank gaat ervan uit dat, zodra dat het geval is, partijen met elkaar in overleg zullen treden over een zorgmoment voor de man in week 2 en dat zij daarover samen afspraken zullen maken.
Partijen zijn het erover eens dat de vakanties bij helfte worden gedeeld. De vrouw staat echter voor dat de zomervakantie wordt verdeeld in een schema 1-2-2-1, waarbij de minderjarigen de laatste week bij de vrouw zijn in verband met de voorbereiding voor de aanvang van school. De rechtbank zal de vrouw hierin volgen, nu zij een periode van drie weken in de zomervakantie waarin de minderjarigen de andere ouder niet zien te lang en niet in het belang van de minderjarigen acht. De rechtbank acht het redelijk de man te volgen in zijn standpunt dat de reguliere vakanties aanvangen op de vrijdagmiddag voorafgaand aan de (eerste) vakantieweek vanaf 17.00 uur.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen als na te melden. De rechtbank merkt hierbij op dat de zorgregeling ook voor de minderjarige [1. minderjarige] zal gelden, maar dat zij er vanuit gaat dat partijen, gezien de leeftijd van [1. minderjarige] (14 jaar), er rekening mee zullen houden dat [1. minderjarige] een eigen inbreng heeft. De rechtbank gaat er hierbij voorts vanuit dat de vrouw [1. minderjarige] zal stimuleren om naar haar vader te gaan. Ten slotte merkt de rechtbank op dat het partijen vrij staat om in onderling overleg af te wijken van de vast te stellen zorgregeling.
De man heeft ter terechtzitting nog opgemerkt dat ten behoeve van de minderjarige [2. minderjarige] een persoonsgebonden budget (pgb) wordt ontvangen. De man acht het reëel dat van het pgb op evenredige wijze gebruik zal kunnen worden gemaakt in de periodes waarin [2. minderjarige] bij hem zal verblijven. Nu de zorgregeling voorziet in een weekendregeling en het pgb ziet op de doordeweekse dagen, zal de rechtbank dit punt, voor zover dit is verzocht, wegens gebrek aan belang afwijzen.
Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen
De rechtbank stelt voorop dat zij bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage de uitgangspunten hanteert, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen.
Partijen zijn het erover eens dat het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen gesteld kan worden op € 1.428,-- per maand voor de drie minderjarigen gezamenlijk.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) volgens de formule 70% x [NBI -/- (0,3 NBI + € 890,--)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.550,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw:
Partijen zijn het erover eens dat het NBI van de vrouw € 3.093,-- per maand bedraagt (inclusief kindgebonden budget). De man heeft er nog wel op gewezen dat de vrouw mogelijk in aanmerking komt voor een kwartaalbonus en dat deze dan zou moeten worden meegenomen. De vrouw heeft echter gemotiveerd betwist dat de kwartaalbonus een structureel karakter heeft. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding rekening te houden met een eventueel door de vrouw te ontvangen kwartaalbonus.
Aan de hand van genoemde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw op € 893,-- per maand.
Draagkracht man:
De man heeft aanvankelijk gesteld dat zijn NBI € 3.443,-- per maand bedraagt. De vrouw heeft aangegeven zich hierin te kunnen vinden.
Ter terechtzitting heeft de man gesteld dat zijn NBI bijgesteld moet worden, nu de reiskostenvergoeding die de man ontvangt voor zijn woon-werkverkeer niet kostendekkend is. Daarnaast heeft de man erop gewezen dat hij nog de helft van de woonlasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling met betrekking tot de reiskostenvergoeding, nu uitgangspunt bij de berekening van de kinderalimentatie is dat in beginsel geen rekening gehouden wordt met specifieke lasten. Nu daarnaast de vrouw heeft aangegeven dat zij de gehele hypotheeklasten voor haar rekening zal nemen, hetgeen de man niet heeft weersproken, ziet de rechtbank geen aanleiding een correctie door te voeren in de voornoemde formule.
De rechtbank gaat dan ook uit van een NBI van de man van € 3.443,-- per maand en berekent aan de hand van genoemde formule de draagkracht van de man op € 1.064,-- per maand.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt derhalve in totaal € 1.957,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw de behoefte van de minderjarigen overschrijdt, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De behoefte van de minderjarigen wordt als volgt verdeeld:
eigen aandeel van de man: 1.064 / 1.957 x 1.428 = € 776,--
eigen aandeel van de vrouw: 893 / 1.957 x 1.428 =
€ 652,--
samen € 1.428,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarigen een gedeelte van € 776,-- per maand ofwel € 259,-- per maand, per kind, voor rekening van de man.
Zorgkorting
In geschil is de zorgkorting die voor de man in aanmerking genomen moet worden. Volgens de man dient de zorgkorting 35% te bedragen, volgens de vrouw 15%.
Op grond van de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zal de rechtbank een zorgkorting van 25% van het tabelbedrag in aanmerking, nu de man, gezien de vast te stellen zorgregeling inclusief vakanties en feestdagen, gemiddeld ongeveer 2 dagen per week de zorg voor de minderjarigen heeft. Nu de minderjarige [1. minderjarige] in beginsel onder dezelfde zorgregeling valt als de andere twee minderjarigen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor haar uit te gaan van een zorgkorting van minder dan 25%.
Uitgaande van de behoefte van € 1.428,-- per maand beloopt de zorgkorting € 357,-- per maand. De door de man te betalen bijdrage wordt derhalve als volgt berekend: € 776,-
-/- € 357,-- = € 419,--. Dit komt neer op € 140,-- per maand, per kind.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen als na te melden.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de samenstelling van het te verrekenen vermogen de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek is, derhalve 6 juli 2015.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen naar voren gebracht:
 de ontslagvergoeding/ [bedrijfsnaam] -aandelen;
 de echtelijke woning te [woonplaats vrouw] , [adres] , en de daaraan gekoppelde hypotheek;
 de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolissen;
 de aan de hypotheek gekoppelde spaarrekeningen;
 de bankrekeningen op naam van beide partijen;
 de bankrekeningen op naam van de man;
 de bankrekeningen op naam van de vrouw;
 de bankrekeningen op naam van de minderjarigen;
 de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden op naam van de man;
 de lijfrentepolis bij ABN-AMRO op naam van de man en de lijfrentepolis bij Zwolse Algemeene (thans Allianz) op naam van de vrouw;
 de inboedel;
 de auto’s;
 de eenmanszaak [bedrijfsnaam vrouw] van de vrouw.
De rechtbank zal de bestanddelen afzonderlijk bespreken.
De ontslagvergoeding/ [bedrijfsnaam] -aandelen
De man heeft in 2007 aanspraak gekregen op een ontslagvergoeding van € 175.000,--. De voormalige werkgever van de man, KPN, heeft deze ontslagvergoeding overgemaakt op de rekening van de door de man opgerichte stamrecht B.V. met de naam [bedrijfsnaam] B.V. Uit de stamrechtovereenkomst blijkt dat genoemde B.V. gehouden is met ingang van een door de man gewenste datum voor een door hem aan te geven gewenste duur en hoogte periodieke uitkeringen te doen, met dien verstande dat deze niet later zullen ingaan dan in het jaar dat de man de leeftijd van 65 jaar bereikt.
In geschil is of de aanspraken gebaseerd op die ontslagvergoeding deel uit maken van het te verrekenen vermogen.
De rechtbank is van oordeel dat de aanspraken als privévermogen van de man zijn aan te merken en geen deel uitmaakt van het te verrekenen vermogen. Er heeft nog geen stamrechtuitkering plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze aanspraken gezien de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen bepaling over het begrip inkomen, namelijk besteedbaar inkomen, buiten de verrekening vallen.
Partijen zijn het erover eens dat de [bedrijfsnaam] -aandelen nauwelijks waarde vertegenwoordigen. De rechtbank zal deze derhalve eveneens buiten de verrekening laten.
De echtelijke woning te [woonplaats vrouw] , [adres] , de daaraan gekoppelde hypotheek en de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolissen
Niet in geschil is dat de echtelijke woning beide partijen in mede-eigendom toebehoort, waarbij de man de eigendom heeft van de woning voor 3/5 deel en de vrouw voor 2/5 deel. Op de woning rust een hypotheek van € 199.633,60. Aan de hypotheek zijn twee spaarpolissen gekoppeld. Daarnaast zijn er aan de hypotheek twee spaarrekeningen gekoppeld. De spaarrekeningen zullen afzonderlijk worden besproken.
Degene die de echtelijke woning toegedeeld krijgt, zal gehouden zijn de ander zijn of haar aandeel in de overwaarde van de woning te betalen met ontslag van de ander uit de verplichtingen als hoofdelijk debiteur met betrekking tot de hypotheek.
Ter terechtzitting heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij van haar hypotheekadviseur het bericht heeft ontvangen dat zij de woning in algehele eigendom kan overnemen, inclusief de op de woning rustende hypotheek en spaarpolissen. Partijen zijn het erover eens dat de minderjarigen in beginsel in de echtelijke woning moeten kunnen blijven wonen. Nu de vrouw de hoofdverzorgster is van de minderjarigen en de man ter terechtzitting, bij monde van zijn advocaat, te kennen heeft gegeven dat hij een andere woning in [woonplaats vrouw] zou kunnen kopen, gaat de rechtbank ervan uit dat de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire schuld in beginsel aan de vrouw kunnen worden toegedeeld.
De vrouw heeft een taxatierapport uit 2015 overgelegd, waarin de echtelijke woning getaxeerd is op een bedrag van € 248.000,--.
De man heeft erop gewezen dat het afgelopen jaar de huizenprijzen aanzienlijk zijn gestegen. De man heeft aangegeven dat de WOZ-waarde voor 2013 is vastgesteld op € 284.000,-- en voor 2014 op € 267.000,--. Volgens de man is de huidige vrije verkoopwaarde thans hoger.
De rechtbank zal de waarde van de woning in redelijkheid stellen op een bedrag van € 260.000,--. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er sprake is van achterstallig onderhoud van de woning en dat de vrouw op haar kosten onlangs de dakkapel heeft laten vervangen.
Op grond van de eigendomsverhouding komt volgens de stellingen van partijen het aandeel van de man in de overwaarde neer op € 36.219,84 (€ 260.000,-- -/- € 199.633,60 x 60%) en het aandeel van de vrouw op € 24.146,56 (€ 260.000,-- -/- € 199.633,60 x 40%).
Daarnaast moet de waarde van de spaarpolissen (polisnummer [nummer] en polisnummer [nummer] ) tussen partijen worden verdeeld.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man vóór het huwelijk uit privévermogen een bedrag van € 11.277,57 in de spaarpolissen heeft geïnvesteerd. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag moet worden opgerent met 6,4% en 6,1% en dat het aandeel van de man op grond daarvan op 1 juli 2015 € 31.739,94 bedroeg. De man heeft gesteld dat dit bedrag aan hem toekomt alvorens verder tussen partijen wordt afgerekend.
De vrouw meent echter dat de man slechts gerechtigd is tot nominale teruggaaf van genoemd bedrag van € 11.277,57.
Op grond van het overgangsrecht is artikel 1:87 Burgerlijk Wetboek slechts van toepassing op vergoedingsvorderingen die ontstaan op grond van verkrijgingen, voldoeningen of aflossingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel (1 januari 2012) plaatsvinden. Op vergoedingsvorderingen die voor die tijd zijn ontstaan, blijft het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet. Dat wil zeggen dat die ‘oude’ vergoedingsrechten in beginsel beheerst blijven door het nominaliteitsbeginsel. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de man gerechtigd is tot nominale teruggaaf van genoemd bedrag van € 11.277,57, nu de investering dateert van vóór 1 januari 2012.
Niet in geschil is dat de waarde van de spaarpolissen die overblijft na aftrek van dit bedrag van € 11.277,57 aan partijen toekomt ieder voor de helft.
De rechtbank zal de vrouw in de gelegenheid stellen binnen een termijn van zes weken vanaf de datum van deze beschikking aan te tonen dat zij de woning kan financieren en dat zij de man kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening.
Indien de vrouw er niet in slaagt om binnen de gestelde termijn aan te tonen dat zij de woning kan overnemen, kunnen de woning ter waarde van € 260.000,-- en de daaraan verbonden hypothecaire schuld aan de man worden toegedeeld, onder verrekening van de overwaarde en de waarde van de spaarpolissen als hierboven omschreven.
Indien de man de woning alsdan niet binnen eenzelfde termijn van zes weken kan of wil overnemen dient de echtelijke woning te worden verkocht en geleverd aan een derde. Alsdan heeft de man recht op 60% en de vrouw op 40% van de overwaarde (verkoopopbrengst -/- hypotheek -/- kosten verkoop) en dient de waarde van de spaarpolissen te worden verdeeld als hierboven omschreven.
De aan de hypotheek gekoppelde spaarrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de aan de hypotheek gekoppelde spaarrekeningen (rekeningnummers [nummer] en [nummer] ), waarvan er een op naam van de man en een op naam van de vrouw staat, gelijk zijn. De rechtbank bepaalt dat iedere partij de op zijn/haar naam staande rekening behoudt zonder nadere verrekening.
De bankrekeningen op naam van beide partijen
De saldi op de bankrekeningen op naam van beide partijen komen voor verdeling in aanmerking. Het gaat om de ING-rekening met nummer [nummer] en de spaarrekening Unicef met rekeningnummer [nummer] .
De man heeft voorgesteld voor wat betreft de ING-rekening uit te gaan van het saldo op 14 oktober 2015, toen de man de echtelijke woning heeft verlaten, te weten € 483,76. Het saldo op de Unicef spaarrekening bedroeg volgens de man per peildatum € 400,26.
De vrouw heeft gesteld dat het saldo van de ING-rekening per peildatum € 730,42 bedroeg. De vrouw heeft daarnaast onweersproken gesteld dat dit de rekening is waarvan de hypotheekrente wordt afgeschreven en dat het saldo uiteindelijk aan het einde van elke maand steeds negatief is en dat dit al zo was tijdens de samenleving van partijen. Het nadere voorstel van de vrouw is dat ieder van partijen het negatieve saldo per datum van feitelijke verdeling aanvult waarna de rekening wordt gesloten. Het saldo van de spaarrekening Unicef is volgens de vrouw na de peildatum overgeheveld naar de ING-rekening omdat de hypotheekrente niet kon worden afgeschreven. Het saldo van deze rekening is volgens de vrouw thans nihil. Het nadere voorstel van de vrouw is dat de rekening wordt opgeheven.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de hypotheekrente van de ING-rekening wordt afgeschreven, waardoor het saldo op die rekening negatief is, en dat het saldo van de spaarrekening Unicef nihil is. Ten aanzien van de ING-rekening is derhalve in feite sprake van een schuld die door partijen in hun onderlinge verhouding bij helfte gedragen dient te worden. Het voorgaande betekent dat partijen ieder voor de helft het negatieve saldo van de ING-rekening voor hun rekening dienen te nemen.
De bankrekeningen op naam van de man
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de bankrekeningen op naam van de man niet voor verrekening in aanmerking komen.
De bankrekeningen op naam van de vrouw
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen van de vrouw zijn gevoed met overgespaard inkomen. Dit impliceert dat de saldi per peildatum verrekend dienen te worden en dat de vrouw de helft van de saldi per peildatum aan de man dient te voldoen.
De bankrekeningen op naam van de minderjarigen
Partijen zijn het erover eens dat het geld op de bankrekeningen op naam van de minderjarigen van partijen is, maar dat dit geld bestemd is voor toekomstige studiekosten van de minderjarigen. Nu partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de instandhouding van de bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat de saldi van deze rekeningen tussen partijen bij helfte verdeeld dienen te worden. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen het geld vervolgens zullen storten op nieuw te openen rekeningen. Partijen zijn het erover eens dat zij niet vrij zijn gelden te onttrekken van de nieuw te openen rekeningen en dat zij daarop alleen geld zullen storten. Partijen zullen elkaar, zoals ter terechtzitting besproken, eenmaal per jaar inzicht verschaffen in het verloop van de saldi op deze rekeningen.
De lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden op naam van de man
Partijen zijn het erover eens dat de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden (polisnummer [nummer] ) op naam van de man niet voor verrekening in aanmerking komt.
De lijfrentepolis bij ABN-AMRO op naam van de man en de lijfrentepolis bij Zwolse Algemeene (thans Allianz) op naam van de vrouw
Partijen zijn het erover eens dat ieder der partijen de op zijn/haar naam staande polis behoudt, zonder verdere verrekening.
De inboedel
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel tussen partijen is verdeeld en dat te dien aanzien verder geen verrekening zal plaatsvinden. Zij zijn het er voorts over eens dat het interieur van de kinderkamers bij de minderjarigen blijft.
De auto’s
Kennelijk is wat de auto’s betreft sprake van eenvoudige gemeenschappen. Partijen zijn het erover eens dat de Chrysler Grand Voyager, althans de verkoopopbrengst daarvan, aan de vrouw toekomt en dat de man de Renault Laguna behoudt.
De vrouw heeft gesteld dat de waarde van de auto’s, beiden uit 2003, gelijk is en zij beschouwt de auto’s als reeds verdeeld met gesloten beurzen.
De man heeft gesteld dat de waarde van de Renault Laguna lager zal zijn dan de Chrysler Grand Voyager. De man heeft zijn stelling echter niet met stukken onderbouwd.
Nu de man geen concrete waarde heeft toegekend aan de auto’s en mede gelet op het bouwjaar van de auto’s acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van een gelijke waarde, zodat toedeling kan plaatsvinden als na te melden zonder nadere verrekening.
De eenmanszaak [bedrijfsnaam vrouw] van de vrouw
Partijen hebben hieromtrent geen (nadere) stellingen ingenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de eenmanszaak geen waarde vertegenwoordigt en zal deze buiten de verrekening laten.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vaststellen als na te melden.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De man heeft naar voren gebracht dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat het de vrouw zal lukken om de woning aan zich te laten toedelen met ontslag van de man uit zijn verplichtingen als hoofdelijk debiteur en uitbetaling aan hem. Het heeft volgens de man dan geen enkele zin om het gebruiksrecht van de vrouw langer te laten voortduren dan nodig is.
De rechtbank volgt de man niet in zijn verweer en zal het verzoek van de vrouw toewijzen. Ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw overleg voert met een hypotheekadviseur, teneinde te bezien of zij in staat is om de echtelijke woning over te nemen. Zij zou zelfs al bericht van de hypotheekadviseur hebben ontvangen dat zij de woning kan overnemen. Mocht blijken dat de vrouw daadwerkelijk in staat is om de echtelijke woning over te nemen, dan is duidelijk dat de vrouw belang heeft bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Mocht echter blijken dat de vrouw niet in staat is om de echtelijke woning binnen de gestelde termijn over te nemen, dan dient haar naar het oordeel van de rechtbank een termijn gegund te worden om andere woonruimte te zoeken, te meer nu zij de zorg over de minderjarigen heeft.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [belanghebbende] , en [verzoekster] , gehuwd op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] ;
bepaalt dat de minderjarigen:
- [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [3. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat genoemde minderjarigen bij de man zullen zijn (steeds in een periode van vier weken):
 week 1 en 3 van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur en week 4 van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 12.00 uur, dan wel zoveel eerder als de hockey van de minderjarigen aanvangt, waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdag naar de man brengt en de man de minderjarigen op zondag naar de vrouw terugbrengt;
 de helft van de schoolvakanties en erkende feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen, met dien verstande dat voor de zomervakantie geldt dat de minderjarigen in week 1, 4 en 5 bij de man en week 2, 3 en 6 bij de vrouw zullen zijn, waarbij geldt dat de reguliere vakanties aanvangen op de vrijdagmiddag voorafgaande aan de (eerste) vakantieweek vanaf 17.00 uur;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarigen aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 140,-- per maand, per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de vrouw worden toebedeeld:
 de helft van de saldi van de bankrekeningen op naam van de minderjarigen, waarna deze bankrekeningen zullen worden opgeheven;
 de Chrysler Grand Voyager, althans de verkoopopbrengst daarvan, zonder nadere verrekening;
 de op haar naam staande spaarrekening die is gekoppeld aan de hypotheek;
2. aan de man worden toebedeeld:
 de op zijn naam staande spaarrekening die is gekoppeld aan de hypotheek;
 de helft van de saldi van de bankrekeningen op naam van de minderjarigen, waarna deze bankrekeningen zullen worden opgeheven;
 de Renault Laguna, zonder nadere verrekening;
3. bepaalt dat aan de man toekomt ter verrekening van overgespaarde inkomsten de helft van het bedrag op de peildatum op de op de naam van de vrouw staande spaarrekening met uitzondering van voormelde aan de hypotheek gekoppelde spaarrekening;
4. bepaalt dat beide partijen ieder voor de helft het negatieve saldo van de ING-rekening met rekeningnummer [nummer] voor hun rekening nemen;
5. bepaalt dat:
 aan de vrouw worden toegedeeld de echtelijke woning te [woonplaats vrouw] , [adres] , tegen een waarde van € 260.000,-- en de daaraan verbonden hypothecaire schuld ter hoogte van € 199.633,60 onder de ontbindende voorwaarde dat de vrouw binnen zes weken na de datum van deze beschikking aan de man aantoont dat zij in staat is de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van deze woning te verkrijgen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid; op grond van de eigendomsverhouding komt het aandeel van de man in de overwaarde neer op € 36.219.84 (€ 260.000,-- -/- € 199.633,60 x 60%), welk bedrag de vrouw aan de man dient te voldoen;
 indien niet binnen de hiervoor genoemde termijn aan voornoemde voorwaarde kan worden voldaan, de echtelijke woning te [woonplaats vrouw] , [adres] , tegen een waarde van € 260.000,-- en de daaraan verbonden hypothecaire schuld ter hoogte van € 199.633,60 aan de man worden toegedeeld; op grond van de eigendomsverhouding komt het aandeel van de vrouw in de overwaarde neer op € 24.146,56 (€ 260.000,-- -/- € 199.633,60 x 40%), welk bedrag de man aan de vrouw dient te voldoen;
 indien de man de woning niet binnen zes weken nadien kan of wil overnemen dient de echtelijke woning te worden verkocht en geleverd aan een derde; alsdan heeft de man recht op 60% en de vrouw op 40% van de overwaarde (verkoopopbrengst /- hypotheek -/- kosten verkoop);
 van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolissen (polisnummer [nummer] en polisnummer [nummer] ) de man eerst een bedrag toekomt van € 11.277,57; de waarde van de spaarpolissen die overblijft na aftrek van dit bedrag van € 11.277,57 komt aan partijen ieder voor de helft toe;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te [woonplaats vrouw] , [adres] , en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, S.M. van der Schenk en I. Zetstra, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.