ECLI:NL:RBDHA:2016:1573
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.T. Nijhuis
- K.D. van den Berg
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in zaken betreffende minderjarigen en doorverwijzing naar andere rechtbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 2 februari 2016 was ingediend. Het verzoek betrof vervangende toestemming voor erkenning, vaststelling van gezamenlijk ouderlijk gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, alsook de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van minderjarigen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Uijt de boogaardt, woonachtig in [woonplaats man], heeft het verzoek ingediend, terwijl de vrouw, de moeder van de minderjarigen, woonachtig is in [woonplaats vrouw].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheid om van het verzoek kennis te nemen, in beginsel ligt bij de rechtbank van de woonplaats van de minderjarigen, conform artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aangezien de gezagsdrager van de minderjarigen in [woonplaats vrouw] woont, zou de rechtbank Den Haag bevoegd zijn. Echter, de minderjarigen verblijven met toestemming van de moeder bij hun biologische vader in [woonplaats man], waar zij ook zijn ingeschreven in de gemeentelijke registratie.
Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de woonplaats van de minderjarigen in [woonplaats man] ligt, en dat de rechtbank Den Haag zich daarom onbevoegd verklaart om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, waar de zaak verder behandeld zal worden. Deze beslissing is genomen door mr. M.T. Nijhuis, met K.D. van den Berg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 maart 2016.