ECLI:NL:RBDHA:2016:1571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
AWB 16-616 en 16-618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Servische eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Servische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1994, had zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning ingediend op basis van zijn vrees voor vervolging in Servië. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het asielrelaas van de eiser geloofwaardig werd bevonden, het niet voldoende zwaarwegend was om tot verlening van een verblijfsvergunning over te gaan. De rechtbank stelde vast dat Servië op 14 november 2015 was aangewezen als veilig land van herkomst, en dat de eiser niet had aangetoond dat de Servische autoriteiten in zijn specifieke geval geen bescherming konden bieden.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Servië te vrezen had voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eiser had geen poging ondernomen om bescherming te vragen van de Servische autoriteiten, ondanks zijn problemen met de politie en georganiseerde misdaad. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser aangevoerde argumenten en stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat Servië voor hem niet als veilig land kon worden beschouwd. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL 16.41 (beroep)
NL 16.42 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 9 februari 2016 in de zaak tussen
[eiser], geboren op [geboortedag] 1994, van Servische nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. W. Vroman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 12 januari 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig I. Jurida, als tolk in de Servische taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft de Servische nationaliteit. Hij heeft Servië verlaten om economische redenen. Zijn familie is ziek geweest en hij heeft geen werk. Eiser wordt gechanteerd door criminelen van wie hij geld heeft geleend. Hij durfde de bescherming van de politie niet in te roepen, omdat hij vreesde meer problemen te krijgen in het criminele circuit. Eiser heeft verder zaken openstaan en vreest daarom bij terugkeer te worden gearresteerd door de politie, met wie hij in het verleden problemen heeft gehad.
2.1
Verweerder heeft zowel de identiteit en nationaliteit als het asielrelaas van eiser geloofwaardig bevonden. Verweerder is echter van oordeel dat het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend is om te kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Ook acht verweerder niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder wijst erop dat Servië inmiddels is aangewezen als veilig land van herkomst en stelt zich in dat kader op het standpunt dat eiser onvoldoende substantiële redenen heeft aangevoerd waarom Servië voor hem persoonlijk niet als veilig land kan worden beschouwd.
2.2
Eiser heeft aangevoerd dat Servië in zijn specifieke geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, omdat hij er geen enkel vertrouwen in heeft dat de Servische autoriteiten hem bescherming zullen bieden als hij daarom vraagt. Eiser wijst er op dat er veel corruptie is in Servië. Eiser is in het verleden al eens slachtoffer geworden van politiegeweld. Dit is op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000 een indicatie dat hij in een volgend contact met de politie een dergelijke behandeling kan verwachten. Ook wijst eiser erop dat in Servië sprake is van verregaande corruptie. De criminelen voor wie hij te vrezen heeft kunnen vrijelijk hun gang gaan en moeten daarom wel banden hebben met de politie en andere autoriteiten in Servië. Uit de stukken van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) die eiser op 25 januari 2016 heeft overgelegd, blijkt dat initiatieven zijn genomen om corruptie en zware criminaliteit aan te pakken, maar dat in de praktijk nog onvoldoende vooruitgang is geboekt.
3.1
Op grond van artikel 31 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk maakt dat zijn aanvraag gegrond is op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
3.2
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de herziene richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn) indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
4.1
De rechtbank overweegt dat Servië met ingang van 14 november 2015 is opgenomen op de nationale lijst van veilige landen van herkomst, zoals blijkt uit de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 november 2015 (kenmerk: 19637-2076). De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat Servië voor hem niet als veilig derde land kan worden beschouwd.
4.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Uit de door eiser aangevoerde stukken blijkt niet dat de Servische autoriteiten in het algemeen, en in het geval van eiser in het bijzonder, geen bescherming kunnen of willen bieden of dat Servië anderszins haar verdragsverplichtingen ten aanzien van eiser niet nakomt. Uit de door eiser aangevoerde rapporten van VWN van 25 januari 2016 blijkt dat corruptie een probleem is dat in Servië nog veel aandacht behoeft. Dit is tussen partijen niet in geschil. Wel volgt daaruit dat het wettelijk kader ten aanzien van de aanpak van corruptie en georganiseerde misdaad in ontwikkeling is. Ook is een ‘Anti Corruption Agency’ opgericht, om gevallen van corruptie te onderzoeken en de implementatie van het wettelijk kader voor corruptiebestrijding te monitoren. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde rapporten de stelling dat Servië voor hem specifiek niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd niet kunnen dragen. De rechtbank neemt daarbij bovendien in aanmerking dat eiser zelf heeft verklaard nooit een poging te hebben gedaan om bescherming te vragen van de Servische autoriteiten in verband met zijn problemen met de politie in het verleden, of zijn recente problemen met de georganiseerde misdaad.
4.3
De stelling van verzoeker dat hij bij terugkeer opnieuw te vrezen heeft van mishandeling door de Servische politie vanwege openstaande zaken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Vluchtelingenstatus wordt in principe niet verleend voor gewone strafvervolging ter zake van verdenking van commune delicten. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat hij te vrezen heeft van onevenredig zware bestraffing, noch dat eventuele bestraffing verband houdt met één van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag of dat sprake zal zijn van discriminatoire bestraffing. Ook op dit punt zal eiser de bescherming moeten inroepen van de Servische autoriteiten.
5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kouwenhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Conc.: RK
Coll.:
D: B