ECLI:NL:RBDHA:2016:15643
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vervallenverklaring van een paspoort op basis van veiligheidsrisico's en de toetsing aan het EU-recht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Burgemeester van Den Haag over de vervallenverklaring van het nationale paspoort van de eiser. De burgemeester had op 25 juni 2015 het paspoort van de eiser vervallen verklaard, nadat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had verzocht om deze maatregel vanwege signalen dat de eiser mogelijk naar Syrië of Irak zou uitreizen om zich aan te sluiten bij jihadistische strijdgroepen. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 15 maart 2016.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de argumenten van de eiser tegen de vervallenverklaring behandeld. De eiser stelde dat de burgemeester geen volledige heroverweging had uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat hij een actuele bedreiging vormde voor de openbare orde. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester zich voldoende had vergewist van de gronden voor de vervallenverklaring en dat de informatie van de minister van Veiligheid en Justitie voldoende was om het gegronde vermoeden van terroristische activiteiten te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat de vervallenverklaring van het paspoort niet in strijd was met het EU-recht, aangezien de eiser een geldige identiteitskaart had waarmee hij zich vrij kon verplaatsen binnen de EU. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de afweging tussen nationale veiligheidsbelangen en de rechten van individuen, en bevestigt de bevoegdheid van de burgemeester om tot vervallenverklaring over te gaan op basis van de Paspoortwet.