In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij haar voorschotten huurtoeslag voor de jaren 2014 en 2015 waren herzien naar nihil. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de huur daadwerkelijk had voldaan. De rechtbank stelde vast dat de door eiseres overgelegde kwitanties en bankafschriften niet op objectieve wijze konden worden gekoppeld aan de door haar gestelde contante betalingen. Eiseres had contante betalingen moeten bewijzen met kwitanties en bijbehorende bewijsstukken van geldopnames. De rechtbank concludeerde dat de bewijsvoering van eiseres tekortschiet en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, in aanwezigheid van griffier mr. L. Heekelaar. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.