ECLI:NL:RBDHA:2016:15568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
09/777031-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot tijdelijke heropening van het onderzoek ter terechtzitting in jeugdstrafzaak

Op 8 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag in een meervoudige raadkamer uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak met parketnummer 09/777031-16. Het verzoekschrift, ingediend op 28 oktober 2016, betrof een verzoek tot tijdelijke heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor het nemen van een spoedeisende maatregel. De verdediging stelde dat de verdachte, die jong en kwetsbaar is, momenteel verblijft op een afdeling die als potentieel schadelijk wordt beschouwd. De verdediging verzocht om de jeugdzorgplus-instelling [Y] aan te merken als geschikte locatie voor de voorlopige hechtenis.

De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de aangevoerde gronden geen spoedeisend karakter hebben en dat het nog niet vaststaat dat [Y] de beste plaats voor de verdachte is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de argumenten van de verdediging betrekking hebben op persoonlijke belangen van de verdachte en niet op de spoedeisendheid zoals bedoeld in artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeert dat de beslissing over de voorlopige hechtenis niet als een spoedeisende maatregel kan worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot tijdelijke heropening van het onderzoek afgewezen, met de overweging dat er andere middelen zijn om de belangen van de verdachte aan de orde te stellen. De beslissing is genomen door de kinderrechters H.M. Boone, J.E.M.G. van Wezel en M.F. Baaij, in aanwezigheid van griffier A.E. Babulall - Balkaran.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Jeugdstrafrecht
Parketnummer: 09/777031-16
Kenmerk RK:
Beschikking van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in jeugdstrafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering in de zaak van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan [adres] ,
thans preventief gedetineerd in [X] .
Het verzoekschrift gedateerd 28 oktober 2016 is (via de email) ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 31 oktober 2016.
De rechtbank heeft op 8 november 2016 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld, in aanwezigheid van:
  • de verdachte, bijgestaan door mr. I. van Straalen, advocaat te ’s-Gravenhage;
  • de officier van justitie, mr. J. Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters;
  • de ouders van de verdachte;
  • de heer [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming;
  • mevrouw [B] , namens de Jeugdbescherming West.

Het verzoek

De verdediging verzoekt het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen de verdachte tijdelijk te heropenen voor het nemen van de spoedeisende maatregel om de jeugdzorgplus- instelling [Y] aan te merken als een geschikte locatie tot het ondergaan van de voorlopige hechtenis. De spoedeisendheid van deze maatregel blijkt uit de reeds lange duur van het verblijf van de verdachte, die jong en kwetsbaar is, op een afdeling die de gedragsdeskundigen als (potentieel) schadelijk hebben betiteld. De verdachte verblijft op een afdeling binnen de JJI waar ook veroordeelden tot een PIJ-maatregel verblijven die veel ouder dan de verdachte zijn.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat de door de verdediging aangevoerde gronden geen spoedeisend karakter hebben. Het is nog geen uitgemaakte zaak dat [Y] de beste plaats voor de verdachte is. Hierover zullen op de inhoudelijke zitting de deskundigen nog bevraagd moeten worden. Daarnaast is kennelijk de bedoeling dat de verdachte op basis van een civielrechtelijke titel in [Y] wordt geplaatst en zou hij bij het aanwijzen van [Y] als plaats tot het ondergaan van de voorlopige hechtenis ook op een strafrechtelijke titel daar zitten, wat onverenigbaar met elkaar lijkt.

De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat op de terechtzitting van 7 oktober 2016 het onderzoek tot de terechtzitting van 8 december 2016 te 9.30 uur is geschorst na een verzoek tot aanhouding daartoe vanuit de verdediging omdat één van de deskundigen die dag wegens ziekte niet ter terechtzitting aanwezig kon zijn. Op die zitting zijn het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis almede het verzoek om de voorlopige hechtenis te ondergaan in [Y] afgewezen.
In artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat het onderzoek op de terechtzitting tijdelijk kan worden heropend voor bepaalde spoedeisende maatregelen. Gelet op de plaats van de bepaling in Sv en de in de literatuur vermelde voorbeelden ziet deze bepaling op een situatie de inhoud van de strafzaak betreffend, in die zin dat een tijdelijke heropening van het onderzoek mogelijk is ter voorkoming van het gevaar dat getuigen of deskundigen niet op de inhoudelijk geplande terechtzitting kunnen worden gehoord, een schouw die onmiddellijk moet worden gehouden wegens op handen zijnde onherstelbare veranderingen ter plaatse van de schouw of een gegijzelde getuige die bereid is te verklaren en op die grond uit zijn gijzeling wenst te worden ontslagen.
De door de verdediging aangevoerde argumenten liggen evenwel in het persoonlijk, de verdachte betreffend, belang met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Dit belang is niet relevant voor de beoordeling van de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 324 Sv. Tegen de op de eerdere terechtzitting door de meervoudige kamer genomen beslissing ten aanzien van de (plaats van uitvoering van de) voorlopige hechtenis staat hoger beroep open. Voor zover een wijziging in de persoonlijke belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden waardoor een belangenafweging in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis inmiddels wel in het voordeel van de verdachte zou moeten uitvallen, staan daarnaast andere middelen open om dit aan de orde te stellen. In het vorenstaande ziet de rechtbank bevestigd dat een beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis niet een spoedeisende maatregel als bedoeld in artikel 324 Sv betreft.
Het verzoek zal om die reden worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mrs. H.M. Boone, voorzitter, J.E.M.G. van Wezel en
M.F. Baaij, kinderrechters, in tegenwoordigheid van A.E. Babulall - Balkaran, griffier, op
8 november 2016.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.