Op 8 november 2016 heeft de Rechtbank Den Haag in een meervoudige raadkamer uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak met parketnummer 09/777031-16. Het verzoekschrift, ingediend op 28 oktober 2016, betrof een verzoek tot tijdelijke heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor het nemen van een spoedeisende maatregel. De verdediging stelde dat de verdachte, die jong en kwetsbaar is, momenteel verblijft op een afdeling die als potentieel schadelijk wordt beschouwd. De verdediging verzocht om de jeugdzorgplus-instelling [Y] aan te merken als geschikte locatie voor de voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de aangevoerde gronden geen spoedeisend karakter hebben en dat het nog niet vaststaat dat [Y] de beste plaats voor de verdachte is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de argumenten van de verdediging betrekking hebben op persoonlijke belangen van de verdachte en niet op de spoedeisendheid zoals bedoeld in artikel 324 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeert dat de beslissing over de voorlopige hechtenis niet als een spoedeisende maatregel kan worden beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot tijdelijke heropening van het onderzoek afgewezen, met de overweging dat er andere middelen zijn om de belangen van de verdachte aan de orde te stellen. De beslissing is genomen door de kinderrechters H.M. Boone, J.E.M.G. van Wezel en M.F. Baaij, in aanwezigheid van griffier A.E. Babulall - Balkaran.