ECLI:NL:RBDHA:2016:15541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
09/818079-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak en pogingen daartoe in Den Haag en Rotterdam met bewijsuitsluiting

Op 16 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte 1], die zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak en meerdere pogingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op 19 maart 2016 in Den Haag een woning is binnengekomen en goederen heeft weggenomen, en dat hij op 18 mei 2016 in Rotterdam heeft geprobeerd in te breken in een andere woning. Tijdens de zittingen op 8 september en 2 december 2016 zijn de feiten besproken, waarbij de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en de raadsman mr. A. Boumanjal aanwezig waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs, verkregen via een onrechtmatige telefoontap, niet gebruikt kan worden, wat leidt tot bewijsuitsluiting voor de woninginbraak op 19 maart 2016. Hierdoor is verdachte vrijgesproken van dit feit. Voor de andere feiten, waaronder de poging tot inbraak op 18 mei 2016, is verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank heeft de strafmaat vastgesteld op 14 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan benadeelde partij [slachtoffer 3] voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818079-16
Datum uitspraak: 16 december 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Algerije),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Huis van Bewaring [HvB] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 september 2016 (pro forma) en 2 december 2016 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 (zaak 2.1)
hij op of omstreeks 19 maart 2016 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit een woning, gelegen aan de [adres 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een geldbedrag (van ongeveer 400 Euro)
- een Apple Mac en een Apple Ipad,
- een mobiele telefoon (Nokia),
- twee horloges,
- een trouwring,
- gouden en zilveren sieraden (ringen/oorbellen/hangers/kettingen/armbanden),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door braak/verbreking, door een deur van die woning te verbreken/forceren;
feit 2 (zaak 2.2)
hij op of omstreeks 18 mei 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [straat 1] 32c , weg te nemen, geld/goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak/verbreking/een valse sleutel, door (een slotplaat van) een deur van die woning en/of het slot van die deur te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 (zaak 2.7)
hij op of omstreeks 17 mei 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/uit een woning aan de [straat 2] , nummer 78D , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop en/of sieraden en/of een kluis, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door de voordeur van die woning te forceren;
feit 4 (zaken 2.8 en 2.9)
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 17 mei 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straat 2] 58D en/of een woning, gelegen aan de [straat 2] 76D , weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak/verbreking, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de voordeur(en) van voornoemde woning(en) geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 17 mei 2016 is onder de naam “Athene” een onderzoek gestart naar de gebruiker van een mobiele telefoon die op 19 maart 2016 is gestolen uit een woning aan de [adres 1] in Den Haag (zaak 2.1). Uit dit onderzoek is gebleken dat de gebruiker (van Algerijnse afkomst en genaamd “ [verdachte 1] ”) zich vermoedelijk bezig houdt met woninginbraken, waaronder een woninginbraak op 18 mei 2016 aan de [straat 1] 32C te Rotterdam (zaak 2.2) samen met “ [medeverdachte 1] ” en “ [medeverdachte 2] ”. Uit onderzoek naar de telecommunicatie van “ [medeverdachte 1] ” en “ [medeverdachte 2] ” blijkt dat zij samen met een derde persoon op 26 mei 2016 naar Den Haag gaan om vermoedelijk één of meerdere inbraken te plegen. Na observatie en op grond van de inhoud van het telefoongesprek tussen “ [medeverdachte 2] ” en “ [medeverdachte 1] ” zijn op 26 mei 2016 in Den Haag de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) aangehoduen. In de auto waarin verdachten zijn aangetroffen en bij hun fouillering zijn een viertal schroevendraaiers, een griptang, een breekijzer en een baco aangetroffen. Nadat [medeverdachte 1] na zijn aanhouding is gebeld door een persoon genaamd “ [verdachte 1] ” is na onderzoek ook verdachte aangehouden.
Uit de opgenomen telecommunicatie tussen verdachte en [medeverdachte 1] is gebleken dat zij vermoedelijk betrokken zijn bij de woninginbraken op 17 mei 2016 aan de [straat 2] 78D (zaak 2.7) en de [straat 2] 58D en 76D (zaken 2.8 en 2.9).
Verdachte wordt ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan – kort samengevat –:
  • feit 1 (zaak 2.1): woninginbraak (in vereniging);
  • feit 2 (zaak 2.2): poging tot woninginbraak (in vereniging);
  • feit 3 (zaak 2.7): woninginbraak (in vereniging);
  • feit 4 (zaken 2.8 en 2.9): poging tot woninginbraak (in vereniging).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gesteld requisitoir, gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen, primair op het standpunt gesteld dat ten aanzien van verdachte sprake is van een onrechtmatige telefoontap (onherstelbaar vormverzuim) op grond waarvan overgegaan dient te worden tot bewijsuitsluiting en daarmee tot integrale vrijspraak. De rechter-commissaris had de machtiging voor de tap niet mogen afgeven, nu er geen sprake was van verdenking van een feit dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat – wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs – vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De rechter-commissaris heeft op grond van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op 12 mei 2016 een machtiging verleend voor een bevel tot het opnemen van telecommunicatie via het nummer [telefoonnummer] voor de duur van twee weken in de periode van 17 mei 2016 tot en met uiterlijk 30 mei 2016.
De machtiging is afgegeven op grond van de verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven, te weten een woninginbraak, gepleegd in de middag van 19 maart 2016 aan de Jan van der Heijdenstraat in Den Haag (feit 1). Nu uit de machtiging (of achterliggende vordering) niet blijkt dat het gaat om de verdenking van een feit dat is begaan in samenhang met andere feiten, terwijl het hier bovendien niet gaat om een feit dat wordt bedreigd met een celstraf van ten minste acht jaar – blijkens de memorie van toelichting is de ernstige inbreuk op de rechtsorde bij feiten met een dergelijk strafmaximum in beginsel gegeven – zal de rechtbank gelet op de tekst van (en memorie van toelichting op) artikel 126m Sv moeten vaststellen dat/of de aard van het betreffende misdrijf (de al genoemde woninginbraak) een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Het gaat om een woninginbraak die overdag heeft plaatsgevonden, waarbij geen sprake was van grote (braak)schade of waardevolle buit, waarbij de bewoners niet thuis waren op het moment van de inbraak, en waarbij de woning naar omstandigheden netjes is achtergelaten. Derhalve kan niet gezegd worden dat er sprake is van een feit met een relatief beperkt strafmaximum (zesjaarsfeit), dat door zijn aard niettemin een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Dit betekent, dat de betreffende machtiging in redelijkheid niet verleend had mogen worden en dat het onderzoek naar de telecommunicatie van verdachte dat op grond hiervan heeft plaatsgevonden, onrechtmatig was. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv. Aangezien al het bewijs voor de inbraak als gevolg van het verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden (artikel 8 EVRM), zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 overgaan tot bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b Sv.
Nu dit rechtsgevolg als bijkomend effect heeft dat verdachte lager zal worden bestraft – er kan immers één voltooide woninginbraak minder bewezen worden – en de onrechtmatige inbreuk op de privacy tot een relatief korte periode beperkt is gebleven, zal de rechtbank het bij dit ‘gecombineerde rechtsgevolg’ (bewijsuitsluiting die strafvermindering tot gevolg heeft) laten en bepalen dat het geconstateerde vormverzuim voor de bewezenverklaring in de overige zaaksdossiers zonder rechtsgevolg blijft.
3.4.2
Ten aanzien van feit 1 (zaak 2.1)
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4.1 is overwogen, zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig bewijs worden vrijgesproken.
3.4.3
Ten aanzien van feit 2 (zaak 2.2)
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat verdachte ten tijde van de poging tot woninginbraak op 18 mei 2016 aan de [straat 1] 32C in Rotterdam (woning van [slachtoffer 2] ) zich evenals [medeverdachte 1] op de [straat 1] bevond. [2] Voorts heeft niet ter discussie gestaan dat de slotplaat van de woning op voornoemde datum tussen 8.15 uur en 19.10 uur is geforceerd en dat uit de woning geen goederen zijn weggenomen. [3]
Deze feiten kunnen derhalve als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of verdachte kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de poging tot woninginbraak. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek naar de telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 18 mei 2016 is gebleken dat verdachte om 10.50 uur naar [medeverdachte 1] belt met de vraag waar hij is, waarop verdachte antwoordt dat hij op de [straat 1] 32C is. Vervolgens belt [medeverdachte 1] om 11.18 uur naar verdachte met de vraag of hij moet aanbellen, waarop verdachte antwoordt dat hij moet aanbellen op 32C, waarna [medeverdachte 1] het heeft over “een Kaapverdische, een neger” (uit de aangifte van mevrouw [slachtoffer 2] blijkt dat zij geboren is in Kaapverdië [4] ). Vervolgens belt verdachte om 11.22 uur naar [medeverdachte 1] en zegt hij dat hij heeft aangebeld en dat hij nogmaals zal aanbellen. Om 11.27 uur belt verdachte weer naar [medeverdachte 1] , waarbij hij [medeverdachte 1] vraagt nogmaals bij C aan te bellen. [5] Daarnaast is uit het buurtonderzoek gebleken dat de bovenbuurvrouw van de aangeefster rond 11.30 uur heeft gehoord dat op nummer 32C werd aangebeld maar dat niet werd opengedaan, waarna zij hard gebonk op de deur hoorde. Toen zij ging kijken zag zij twee jongens bij de deur van 32C wegrennen en zag zij dat het slot van de deur van nummer 32C, dat volgens haar om 11.00 uur nog onbeschadigd was, opeens beschadigd was. [6]
Gelet op de tijdstippen waarop verdachte en [medeverdachte 1] op de camerabeelden van de [straat 1] te zien zijn (tussen 11.03 uur en 11.37 uur), de inhoud en tijdstippen van de tussen verdachte en [medeverdachte 1] gevoerde telefoongesprekken (tussen 10.50 uur en 11.27 uur) én het tijdstip waarop de bovenbuurvrouw bij nummer 32C hoort aanbellen waarna zij gebonk hoort (rond 11.30 uur) en twee jongens ziet wegrennen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de poging tot inbraak op 18 mei 2016 aan de [straat 1] 32C in Rotterdam. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking het door verdachte op 19 mei 2016 gevoerde telefoongesprek [7] . In dit gesprek heeft verdachte het over “foto’s” [kennelijk doelend op (de stills van) de camerabeelden], “dat hij en [medeverdachte 1] [ [medeverdachte 1] ] zijn betrapt”, “dat de derde in de auto (de Marokkaan) niet is betrapt” en “dat [medeverdachte 1] en de Marokkaan zo vaak bleven aanbellen dat zelfs de bovenburen het hoorden en dat zij veel herrie maakten bij het gebruiken van de schroevendraaier om de deur open te krijgen”. De inhoud van dit gesprek wordt deels ook bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2] (geboren in Marokko), die immers heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem heeft gevraagd om bij de [straat 1] 32C te Rotterdam aan te bellen [8] .
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot woninginbraak in vereniging.
3.4.4
Ten aanzien van feit 3 (zaak 2.7) en feit 4 (zaken 2.8 en 2.9)
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat op 17 mei 2016 in Rotterdam een inbraak heeft plaatsgevonden aan de [straat 2] 78D, waarbij een laptop en sieraden zijn weggenomen [9] en dat diezelfde dag eveneens in Rotterdam aan de [straat 2] 58D (woning van [slachtoffer 4] ) [10] en 76D (woning [slachtoffer 5] ) [11] een poging tot inbraak heeft plaatsgevonden, waarbij in alle gevallen de voordeur van de betreffende woningen is geforceerd [12] .
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De door de rechtbank te beantwoorden vervolgvraag is of verdachte op grond van wettig en overtuigend bewijs kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de (pogingen tot) woninginbraak. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Tijdens de telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 17 mei 2016 (tussen 12.12 uur en 13.58 uur) wordt onder andere gesproken over “het in de gaten houden van de flat”, “de bovenste”, “er zijn nog twee hier die open zijn”, “ik ben binnen, ik ben binnen” en “ik weet het ik heb je gezien je bent bij de eerste ingegaan. Ik ging daar naar binnen, maar die andere (Marokkaan) heeft mij gezien en daarom heb ik die overgeslagen. Ik hou hem in de gaten tot dat hij binnen is dan kom ik om samen met jou naar binnen te gaan.”. [13] Daarnaast blijkt uit het op 17 mei 2016 om 14.21 uur met het telefoontoestel van verdachte gevoerde telefoongesprek dat een computer aan een derde wordt aangeboden. [14]
Uit het onderzoek blijkt verder dat de betreffende woningen aan de [straat 2] zijn gelegen in een flat, bestaande uit vier etages en dat de woningen aan de [straat 2] 76D en 78D zich op de bovenste etage bevinden. [15] Tijdens deze telefoongesprekken straalt de telefoon van [medeverdachte 1] zendmasten aan die zijn gelegen in de buurt van de plaats delict. [16]
De Turkse bewoner van de [straat 2] 60D heeft verklaard dat op 17 mei 2016 tussen 13.00 uur en 13.30 uur bij zijn woning werd aangebeld door een man met de vraag of Hakan thuis was. [17] Deze getuige heeft [medeverdachte 1] aangewezen bij een fosloconfrontatie. [18] Bij de rechter-commissaris heeft de getuige verklaard dat hij verdachte van het aanbellen herkende. [19]
Gelet op het bovenstaand samenstel van feiten en omstandigheden – de telefoon van [medeverdachte 1] die aanstraalt op de plaats delict en het feit dat er in de tapgesprekken wordt gesproken over omstandigheden die naadloos passen bij inbraak en de twee pogingen daartoe (gesproken wordt immers over ‘de bovenste etage’, over ‘binnen zijn’ bij één en ‘nog twee die open zijn’, over ‘gezien zijn door een Marokkaan’ [opmerking rechtbank: gedoeld wordt kennelijk op de Turkse getuige die verdachte heeft herkend], waarna er nog geen twintig minuten later via het toestel van verdachte een deel van de buit te koop wordt aangeboden) – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde (pogingen tot) woninginbraak.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2 (zaak 2.2)
op 18 mei 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [straat 1] 32c , weg te nemen, geld/goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
dat/dieweg te nemen geld/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, door (een slotplaat van) een deur van die woning te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3 (zaak 2.7)
op 17 mei 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander uit een woning aan de [straat 2] , nummer 78D , met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening heeft weggenomen een laptop en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 3] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik te hebben gebracht door de voordeur van die woning te forceren;
ten aanzien van feit 4 (zaken 2.8 en 2.9)
op 17 mei 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [straat 2] 58D en een woning, gelegen aan de [straat 2] 76D , weg te nemen geld en goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
dat/dieweg te nemen geld en goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, immers hebben verdachte en zijn mededader (telkens) de voordeuren van voornoemde woningen geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 2 (zaak 2.2) en ten aanzien van feit 4 (zaken 2.8 en 2.9), telkens
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van feit 3 (zaak 2.7)
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren wordt opgelegd met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval van een bewezenverklaring verzoekt de verdediging een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, uitgaande van een gevangenisstraf van drie tot vijf maanden voor een (poging) inbraak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een drietal pogingen daartoe. Woninginbraak is een strafbaar feit dat de slachtoffers niet alleen schade en overlast bezorgt, maar vooral ook inbreuk maakt op het gevoel van veiligheid dat een ieder in zijn woning moet kunnen hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van woninginbraak daar nog lange tijd de psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 30 mei 2016, acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. Aangezien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde woninginbraak komt, zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Dit alles maakt dat de rechtbank, overeenkomstig de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 11.769,46. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (€ 11.319,46) en immateriële schade (€ 450,--), te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 11.769,46, subsidiair 93 dagen hechtenis ten behoeve van [slachtoffer 3] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering aangezien de behandeling van de vordering tot vergoeding van materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, voor zover deze betrekking heeft op € 11.346,46 aan materiële schade, aangezien dit deel van de schade niet rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht door het onder 3 bewezenverklaarde feit. Bewezen verklaard is immers de diefstal van een laptop en sieraden, terwijl dit deel van de vordering uitsluitend ziet op schade als gevolg van de niet ten laste gelegde diefstal van contant geld. Wel acht de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijsbaar, voor zover deze ziet op immateriële schade (€ 450,--).
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 17 mei 2016 is ontstaan.
Nu de benadeelde partij en de verdachte beiden op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .

8.De inbeslaggenomen goederen

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen: telefoontoestel Samsung, kleur zwart (nummer 1), jas Adidas, kleur blauw (nummer 2) en telefoontoestel Nokia, kleur zwart (onder 3).
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2016 (blz. 547-548 van het procesdossier) waaruit blijkt dat de goederen retour zijn gegeven aan de beslagene.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de goederen zoals opgenomen op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 3.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 (zaak 2.2) en ten aanzien van feit 4 (zaken 2.8 en 2.9), telkens
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van feit 3 (zaak 2.7)
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , hoofdelijk (mededader: [medeverdachte 1] , parketnummer 09/818076-16) toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] , een bedrag van € 450,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van negen dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 3 genummerde voorwerpen, te weten:
telefoontoestel Samsung, kleur zwart;
jas Adidas, kleur blauw;
telefoontoestel Nokia, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, rechter,
mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Heirman-Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers 2016146676 en 2016078752 (onderzoek Athene) van de districtsrecherche Den Haag-Zuid (doorgenummerd blz. 1 t/m 555).
2.Proces-verbaal herkenning [medeverdachte 1] d.d. 28 mei 2016 (blz. 248-250), proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden [straat 1] ) d.d. 26 mei 2016 betreffende verdachte 1 en verdachte 2 (rechterarm in grijze mitella) (blz. 239-247) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2016:
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 20 mei 2016 (blz. 225-226) en aanvraag forensisch onderzoek PD algemeen d.d. 18 mei 2016:
4.Proces-verbaal aangifte d.d. 20 mei 2016, onder geboorteplaats:
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2016 en proces-verbaal relaas d.d. 18 augustus 2016 (vertaling tapgesprekken door andere tolk) onder tapgesprek 28, 31, 32 en 34 (blz. 201-212 en 476-477k) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2016 (blz. 217-218).
6.Proces-verbaal buurtonderzoek d.d. 18 mei 2016 (blz. 227).
7.Gesprek 19 mei 2016:
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2016:
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 26 mei 2016 (blz. 367-379) en proces-verbaal gesprek aangever [straat 2] 78D Rotterdam d.d. 31 mei 2016 (blz. 384).
10.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4] d.d. 17 mei 2016 (blz. 401-403).
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5] d.d. 17 mei 2016 (blz. 387-388).
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2016:
13.Proces-verbaal analyse tapgesprekken 17 mei 2016 d.d. 2 juni 2016 onder sessienummers 2, 3 en 5 (blz. 357, 362-364).
14.Proces-verbaal analyse tapgesprekken 17 mei 2016 onder sessienummer 9 (blz. 358, 365, 366).
15.Proces-verbaal analyse tapgesprekken 17 mei 2016 d.d. 2 juni 2016 onder onderzoek pand (blz. 359) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2016:
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2016 (blz. 492-494).
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 mei 2016 (blz. 416-417).
18.Proces-verbaal tonen selectie bij Osloconfrontatie d.d. 28-07-2016 (blz. 499-504).
19.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige] op 28 november 2016 door de rechter-commissaris (punt 15).