ECLI:NL:RBDHA:2016:15524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van archiefstukken en belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft eiser op 17 maart 2014 een verzoek ingediend bij het Nationaal Archief om openbaarmaking van een gedeelte van het archief van de Ministerraad, specifiek 5999 agenda’s en 6000 notulen van de Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) over de periode van 26 januari tot 27 februari 1990. Het verzoek werd door de Algemene Rijksarchivaris op 3 april 2014 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 22 juli 2014 door de Algemene Rijksarchivaris afgewezen, en het besluit werd onherroepelijk. Eiser heeft vervolgens een ingebrekestelling verzonden en een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen door verweerder, wat uiteindelijk door de rechtbank Midden-Nederland naar de rechtbank Den Haag werd doorgezonden.

De rechtbank Den Haag heeft op 9 december 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het Besluit beperking openbaarheid 2013. Dit besluit betreft beperkingen aan de openbaarheid van archiefstukken van de ministerraad en onderraden uit de periode van 1 januari 1990 tot en met 1 januari 1991. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat het belang van eiser bij de raadpleging van de stukken niet voldoende onderscheidend is van dat van andere geïnteresseerden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 13 november 2015 en verklaarde het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 167,- dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 december 2016, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6294

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Algemene Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop

Op 17 maart 2014 heeft eiser bij het Nationaal Archief te Den Haag een verzoek ingediend om openbaarmaking van een gedeelte van het archief van de Ministerraad, te weten 5999 agenda’s en 6000 notulen van de Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) over de periode 26 januari-27 februari 1990.
Bij besluit van 3 april 2014 (het primaire besluit) heeft de Algemene Rijksarchivaris van het Nationaal Archief op dit verzoek beslist.
Op 29 april 2014, aangevuld op 17 juli 2014, heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 juli 2014 heeft de Algemene Rijksarchivaris van het Nationaal Archief op het bezwaar beslist. Dit besluit is onherroepelijk geworden.
Op 24 juli 2014 is het bezwaar van eiser van 17 juli 2014 voor zover dit betrekking had op het Besluit beperkingen openbaarheid, doorgezonden naar verweerder.
Op 11 december 2014 heeft eiser een ingebrekestelling aan verweerder verzonden.
Op 18 februari 2015 heeft verweerder de dwangsom vastgesteld op € 1260,-.
Op 16 maart 2015 heeft eiser een beroep niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft dit beroep op 26 augustus 2015, met een aantal andere beroepen van eiser, doorgezonden naar de rechtbank Den Haag.
Bij besluit van 13 november 2015 heeft verweerder op het bezwaar beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de rechtbank, desgevraagd, toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van het door verweerder met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb overgelegde vertrouwelijke document.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016.
Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep in de zaak met het procedurenummer 15/6293. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen [persoon] .

Overwegingen

1. Eiser heeft met zijn Wob-verzoek openbaarmaking gevraagd van een gedeelte van het Nationaal Archief.
2 Onderwerp van deze procedure is het Besluit van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 29 augustus 2013, 3720024, inzake beperkingen aan de openbaarheid van in de verklaring van overbrenging van de notulen en bescheiden van de ministerraad en onderraden (1 januari 1990 - 1 januari 1991) genoemde archiefbescheiden (Staatscourant 2014, nr. 18051, hierna: Besluit beperking openbaarheid 2013).
3 Gelet op het grote aantal stukken dat het Nationaal Archief in zijn bezit heeft, wordt, zo heeft verweerder in het bestreden besluit uiteengezet, een werkwijze gehanteerd waarbij de berekening van de looptijd in jaren van openbaarheidsbeperkingen altijd plaatsvindt in volle kalenderjaren gerekend vanaf het hoogste dateringsaantal dat bij ieder inventarisnummer is gegeven, met dien verstande dat de openbaarheidsbeperking expireert op de eerstvolgende 1 januari na verloop van dat aantal kalenderjaren.
Het Besluit Beperking openbaarheid 2013, waarin beperkingen zijn gesteld aan de openbaarheid van notulen en bescheiden van de ministerraad en onderraden uit de periode van 1 januari 1990 tot en met 1 januari 1991 voor de duur van 25 jaar, heeft met ingang van 1 januari 2016 zijn werking verloren. Voor het document met het inventarisnummer 6000 nummer 2.02.05.02 geldt dat de openbaarheid daarvan op grond van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Archiefwet 1995 is beperkt.
4 Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 5 augustus 2016 op het -nadere- standpunt gesteld dat eiser niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het Besluit beperking openbaarheid 2013 kan worden beschouwd omdat het belang van eiser bij raadpleging van het betreffende stuk zich niet of onvoldoende onderscheidt van dat van andere personen die op enig moment dat stuk zouden willen raadplegen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder, met vermelding van vindplaatsen, verwezen naar jurisprudentie en naar de wetsgeschiedenis. Hieruit blijkt dat, alvorens sprake kan zijn van het zijn van belanghebbende, er een zodanige bijzondere betrokkenheid bij de documenten waarop de openbaarheidsbeperking rust moet bestaan dat de verzoeker door dat besluit rechtstreeks wordt geraakt. Vergelijkbaar hiermee dient ook in het geval van een besluit tot het opleggen van een openbaarheidsbeperking in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet 1995 sprake te zijn van een bijzondere betrokkenheid bij de betreffende documenten. Hiervan is niet gebleken.
5 De rechtbank volgt dit standpunt. Eiser is een van velen die uit belangstelling of in het kader van onderzoek een verzoek om raadpleging van stukken doet en onderscheidt zich derhalve in onvoldoende mate van anderen om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb te kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaarschrift van eiser alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 13 november 2015;
-verklaart het bezwaarschrift van 29 april 2014 niet-ontvankelijk;
-bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzitter, en mr. E.S.G. Jongeneel en mr. M.M. Meijers, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.