ECLI:NL:RBDHA:2016:15466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
AWB 16/14565, 14/14563, 16/14566,16/14564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van beleidsregels voor verblijfsvergunningen in het kader van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, een man van Amerikaanse nationaliteit en een vrouw van Pakistaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers hadden een aanvraag ingediend voor verlenging van hun verblijfsvergunningen onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' en 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen omdat de eisers niet voldeden aan de eis van een 'aanzienlijk kapitaal' zoals gesteld in het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de beleidsregel voor vennootschappen onder firma (VOF) van toepassing was op besloten vennootschappen (BV) en dat de eisers niet benadeeld zouden zijn. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de bestreden besluiten, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/14565 en AWB16/14563 (beroepen)
AWB 16/14566 en AWB 16/14564 (voorlopige voorzieningen)
V-nrs: [volgnummer] en [volgnummer I]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 14 oktober 2016 in de zaak tussen
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1989 van Amerikaanse nationaliteit, eiser en verzoeker (eiser) en

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 van Pakistaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster (eiseres)
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.A.G. Reurs),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.S. Veld).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 23 februari 2016 tot verlenging van hun verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ respectievelijk ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [de persoon] ’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 juni 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 1 juli 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting C.M. Penning, als tolk in de Engelse taal, aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van de beroepen
1.1
Op 26 maart 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (Vriendschapsverdrag) in de besloten vennootschap (BV) Alka Power Holding BV waar eiser bestuurder van is. Bij besluit van 17 juni 2014 is eisers aanvraag ingewilligd. Hij is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig van 26 maart 2014 tot 26 maart 2016.
1.2
Op 10 november 2014 heeft eiseres de procedure Toegang- en Verblijf gestart. Bij besluit van 27 januari 2015 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [de persoon] ’, geldig tot 26 maart 2016.
1.3
Op 23 februari 2016 hebben eisers de onderhavige aanvraag ingediend, welke bij het primaire besluit is afgewezen. De aanvraag is afgewezen omdat eiser niet over 25% van het firmakapitaal beschikt. Het geplaatst aandelenkapitaal bedraagt € 286.079,-- en eiser heeft daarvan een bedrag van € 40.868,-- geïnvesteerd. Dit houdt in dat het geïnvesteerde aanzienlijk kapitaal 14,3% van het firmakapitaal bedraagt. De aanvraag van eiseres is afgewezen omdat zij om verlenging van een van eiser afhankelijke verblijfsvergunning heeft gevraagd.
2.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beleidsregel, waarin voor besloten vennootschappen de eis van een aanzienlijk kapitaal van tenminste 25% van het gestorte kapitaal is neergelegd, niet langer in deze vorm kan worden toegepast omdat voor het oprichten van een BV geen kapitaal meer hoeft te worden gestort. Er kan echter niet voorbij worden gegaan aan de voorwaarde uit het Vriendschapsverdrag dat een aanzienlijk kapitaal moet zijn belegd. Daarom moet bij een BV de beleidsregel worden toegepast die geldt voor een vennootschap onder firma (VOF), te weten een kapitaal van ten minste 25% van het firmakapitaal met een minimum van € 4.500,-- aldus verweerder.
2.2
Eisers hebben daartegen aangevoerd dat, nu de beleidsregel dat het kapitaal 25% van het gestorte kapitaal moet bedragen niet kan worden toegepast, verweerder niet kan volstaan met de enkele stelling dat een aanzienlijk kapitaal moet worden belegd en dat daarom de beleidsregel voor de VOF van toepassing is.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Op grond van artikel II, eerste lid, aanhef en onder b, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag zal het onderdanen van de ene Partij zijn geoorloofd, het grondgebied van de andere Partij te betreden en daarbinnen te verblijven ten einde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden.
3.2
In paragraaf B6/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is, voor zover hier van belang, opgenomen dat verweerder een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30 van het Vreemdelingenbesluit 2000 verleent aan een vreemdeling die onderdaan is van de Verenigde Staten van Amerika als de vreemdeling (…) de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd of waarin deze daadwerkelijk bezig is dat te doen, ontwikkelt en leidt.
3.3
Verweerder verstaat onder ‘aanzienlijk kapitaal’ in de hierna genoemde situaties het volgende:
  • eenmanszaak: een kapitaal waarmee de ondernemer zelfstandig de onderneming kan exploiteren. Verweerder beoordeelt de hoogte van het kapitaal per situatie, maar houdt als minimum een kapitaal van € 4.500,-- ;
  • vennootschap onder firma: een kapitaal van ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500,-- ;
  • commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma;
  • besloten vennootschap: een kapitaal van ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal in Nederland is ten minste € 18.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 4.500,-- beslaat;
  • naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000,-- zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250,-- beslaat.
3.4
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat het beleid ten aanzien van de VOF bij een BV kan worden toegepast omdat eiser hierdoor niet wordt benadeeld omdat het op hetzelfde neerkomt en omdat de ondernemingsvormen sterk op elkaar lijken. Voorts heeft gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat het een vaste gedragslijn van verweerder is dat een aanvraag voor een BV wordt getoetst aan het beleid voor een VOF.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van een BV aangesloten kan worden bij de beleidsregel ten aanzien van de VOF. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ingevolge de hoofdregel van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel en dat op grond van artikel 4:82 van de Awb ter motivering van een besluit slechts kan worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. De stelling van verweerder dat eiser niet is benadeeld omdat de beoordeling materieel gezien op hetzelfde neerkomt, vormt onvoldoende motivering. Dat klemt temeer daar verweerder ter zitting heeft toegelicht dat in het beleid is gekozen voor verschillende regels ten aanzien van verschillende ondernemingsvormen omdat het om andere rechtsvormen gaat waarvoor andere regels gelden zoals bijvoorbeeld ten aanzien van fiscale aspecten en aansprakelijkheid. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd niet kunnen uitleggen waarom, gezien die verschillen tussen de ondernemingsvormen van een VOF en een BV, toch aansluiting kan worden gezocht bij de beleidsregel voor een VOF. Evenmin heeft verweerder kunnen toelichten waarom een vereiste van 25% van het (gestorte dan wel firma-) kapitaal wordt verlangd en niet wordt gekeken naar het bedrag van de investering, terwijl in deze zaak het gestorte kapitaal vele malen groter is dan het vereiste minimumkapitaal van € 4.500,--.
4. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen gegrond en worden de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank ziet gezien de aard van het geconstateerde gebrek geen mogelijkheid tot finale geschillenbeslechting. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, behoeven de overige beroepsgronden, waaronder het beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geen bespreking.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorzieningen strekken ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat de rechtbank heden op de beroepen heeft beslist.
Ten aanzien van de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,-- (1 punt voor het indienen van de (gelijkluidende) beroepschriften, 1 punt voor het indienen van (gelijkluidende) verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Voor zover aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener. Tevens dient verweerder op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb de kosten van de door eiser meegebrachte tolk aan de rechtsbijstandverlener te vergoeden. Deze kosten bedragen blijkens het ter zitting overgelegde formulier proceskosten en de bijgevoegde specificatie € 294,03.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 16/14565 en AWB 16/14563,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 16/14566 en AWB 16/14564
- wijst de verzoeken af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 672,-- (zegge: driehonderdzesendertig euro) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.488,-- (zegge: duizendvierhonderdachtentachtig euro).
- bepaalt dat verweerder de kosten van de tolk van € 294,03 (zegge: tweehonderdvierennegentig euro en drie cent) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Berk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: BB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC
Den Haag). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.