In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 december 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser in verzet, aangeduid als [A], was oorspronkelijk gedaagde in een procedure die door de naamloze vennootschap BNP PARIBAS CARDIF SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (voorheen h.o.d.n. Cardif Schadeverzekeringen N.V.) was aangespannen. De zaak betreft een garantiestelling die [A] zou hebben aangegaan in verband met de aankoop van een woning. Cardif had in een eerdere procedure een verstekvonnis verkregen, waarin [A] werd veroordeeld tot betaling van € 45.400,-, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de contragarantie die hij had afgegeven. In het verzet voerde [A] aan dat hij nooit een koopovereenkomst had gesloten en dat er geen garantiestelling met Cardif was overeengekomen.
De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke garantiestelling, die door [A] was ondertekend, dwingende bewijskracht heeft. [A] betwistte de echtheid van zijn handtekening, maar de rechtbank oordeelde dat hij deze betwisting niet met de vereiste stelligheid had onderbouwd. De verklaring van de hypotheekadviseur, die bevestigde dat de handtekening in zijn bijzijn was gezet, werd als bewijs aanvaard. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om het verstekvonnis te vernietigen, aangezien [A] niet had voldaan aan zijn stelplicht om tegenbewijs te leveren. Het verzet werd ongegrond verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd, waarbij [A] werd veroordeeld in de proceskosten.