ECLI:NL:RBDHA:2016:15260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
NL16 2913 en NL16 2914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder Dublinverordening; recht op asiel en keuzevrijheid

In deze zaak heeft eiser, van onbekende nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 oktober 2016, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Eiser had op 25 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had op 20 september 2016 de Poolse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening. De Poolse autoriteiten stemden op 26 september 2016 in met de terugname. Eiser betoogde dat Nederland zijn asielaanvraag moest behandelen, omdat hij niet onder de uitsluitingen van het Vluchtelingenverdrag viel en dat de Dublinverordening in strijd was met zijn keuzevrijheid en het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank overwoog dat het recht op asiel zowel het recht van een staat om asiel te verlenen als het recht van een individu om asiel te zoeken omvat. De rechtbank stelde vast dat het Vluchtelingenverdrag geen expliciet recht op asiel biedt, maar wel het verbod op refoulement bevat. De rechtbank oordeelde dat de overdracht van eiser aan Polen, die verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag, niet in strijd was met het Vluchtelingenverdrag. Eiser had geen bewijs geleverd dat Polen zijn verdragsverplichtingen inzake non-refoulement niet zou nakomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door de voorzieningenrechter op 10 november 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL16.2913 (beroep) en NL16.2914 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. J.C.A. Koen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 oktober 2016 (het bestreden besluit) en tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
De behandeling van het beroep en het verzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op
3 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig T. Benali, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is van onbekende nationaliteit. Op 25 juli 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Op 20 september 2016 heeft verweerder de Poolse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). Op 26 september 2016 hebben de Poolse autoriteiten ingestemd met de terugname op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser heeft daartegen het volgende aangevoerd. In artikel 1 van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen (Trb. 1951, 131 en Trb. 1967, 76; hierna: het Vluchtelingenverdrag) is onder (D), (E) en (F) vermeld op wie het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is. Nu eiser daar niet onder valt, moet Nederland zijn asielaanvraag behandelen. Door dat niet te doen handelt Nederland in strijd met artikel 32 van het Vluchtelingenverdrag. Indien de claim wordt geëffectueerd, is er sprake van uitzetting naar Polen. Dit is in strijd is met het Vluchtelingenverdrag, dat geen beperking van keuzevrijheid kent. In rangorde gaat het Vluchtelingenverdrag voor. De Dublinverordening is volgens eiser onverbindend. Met toepassing van de Dublinverordening heeft verweerder in strijd met het Vluchtelingenverdrag de keuzevrijheid van eiser aangetast. Uitzetting naar Polen is in strijd met (artikel 32 van) het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het recht op asiel bestaat enerzijds uit het recht van een staat om asiel te verlenen en anderzijds uit het recht van het individu om asiel te zoeken dan wel te krijgen. Artikel 14, eerste lid, van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens luidt: ‘Everyone has the right to seek and enjoy in other countries asylum from persecution’. Het Vluchtelingenverdrag wordt beschouwd als een uitwerking van dit recht, maar kent geen expliciet recht op asiel. Het verbod op refoulement, dat is neergelegd in artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, verbiedt het terugsturen naar het land van vervolging van een persoon die om asiel heeft gevraagd zolang nog niet is vastgesteld of hij een vluchteling is, tenzij de uitzondering van het tweede lid van dit artikel van toepassing is. Het Vluchtelingenverdrag geeft niet het recht om een asielaanvraag inhoudelijk te laten behandelen in het land van keuze. Het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS) is gebaseerd op de volledige en niet‑restrictieve toepassing van het Vluchtelingenverdrag teneinde te waarborgen dat het beginsel van non-refoulement wordt gehandhaafd. Bij overdracht aan de lidstaat die op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor behandeling van een asielaanvraag, mag er in beginsel - gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel - van worden uitgegaan dat die lidstaat zijn verdragsverplichtingen inzake non-refoulement jegens de vreemdeling zal nakomen. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat niet het geval is. In dit geval heeft eiser daartoe niets aangevoerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat overdracht van eiser aan Polen, welke lidstaat gelet op het onder 2 bedoelde claimakkoord verantwoordelijk is voor behandeling van de asielaanvraag van eiser, niet strijdig is met (artikel 32 van) het Vluchtelingenverdrag.
5. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met NL16.2913 :
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met NL16.2914:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra-Hoekstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.