ECLI:NL:RBDHA:2016:15140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
NL16.3549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Tsjechië en toepassing van humanitaire clausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2016 een mondelinge uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op dezelfde datum. De rechtbank overweegt dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, en dat het aan eiseres is om aan te tonen dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiseres heeft echter niet kunnen aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in de opvang en asielprocedure in Tsjechië, en haar beroep op een rapport van Amnesty International werd als onvoldoende beoordeeld.

De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij de toepassing van de humanitaire clausule, en dat de door eiseres aangevoerde medische omstandigheden en het slachtofferschap van mensenhandel niet zodanig bijzonder zijn dat toepassing van deze clausule gerechtvaardigd is. Ook de vraag of eiseres ten onrechte geen reguliere verblijfsvergunning is verleend, wordt negatief beantwoord, aangezien de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Tot slot wordt opgemerkt dat in Dublinzaken geen beoordeling plaatsvindt op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, en dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL16.3549
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 december 2016 in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. M. Drenth,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig N. Jesajan, tolk in de Armeense taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Niet langer in geschil is dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In geschil is of verweerder op grond van artikel 17 van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) de asielaanvraag van eiseres aan zich had moeten trekken.
3. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat Tsjechië dat niet doet. Eiseres is hierin niet geslaagd. Eiseres heeft zelf verklaard niet in Tsjechië te zijn geweest, heeft daar derhalve ook geen problemen ondervonden. Het door eiseres overgelegde rapport van Amnesty International van 24 februari 2016 biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de aanwezigheid van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang en asielprocedure in Tsjechië, nu dit ziet op de omstandigheden in één detentiecentrum.
4. Verweerder heeft een ruime beoordelings- en beleidsvrijheid bij de vraag of de humanitaire clausule moet worden toegepast. Verweerder maakt daar volgens zijn beleid terughoudend gebruik van. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde medische omstandigheden en het gestelde slachtofferschap van mensenhandel niet zodanig bijzonder hoeven achten dat toepassing van deze humanitaire clausule is aangewezen. De uitspraken waarnaar is verwezen in beroep leiden niet tot een ander oordeel, nu het daarin niet om de Dublinprocedure gaat.
5. Voorts staat ter beoordeling of verweerder ten onrechte eiseres niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning heeft verleend, nu eiseres stelt slachtoffer te zijn van mensenhandel. Dit betoog faalt. Bij afwijzing van een eerste asielaanvraag kan verweerder alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning verlenen, maar niet als een asielaanvraag niet in behandeling is genomen. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 3.6a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6. Tot slot is de vraag of verweerder ten onrechte niet ambtshalve artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft toegepast. Ter zitting heeft verweerder in dit kader terecht gewezen op artikel 6.1e, tweede lid, van het Vb waarin is bepaald dat in Dublinzaken geen beoordeling plaats vindt op grond van artikel 64 van de Vw. Eerst bij daadwerkelijke overdracht van eiseres kan worden beoordeeld of eiseres fysiek in staat is te reizen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 9 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.