ECLI:NL:RBDHA:2016:15076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
AWB 16/20833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid van verlenging beslistermijn

In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser had op 8 oktober 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld op 30 augustus 2016, waarna verweerder op 1 september 2016 heeft geantwoord dat de beslistermijn was verlengd met negen maanden op basis van een wijziging in de Vreemdelingencirculaire. Eiser betwist deze verlenging en stelt dat de termijn niet rechtsgeldig kan zijn verlengd door publicatie van het WBV 2016/3.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing tot verlenging van de beslistermijn een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze beslissing niet rechtsgeldig is bekendgemaakt aan eiser. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag is overschreden, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar uitgesproken op 12 december 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/20833
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 december 2016 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.P.M. Sio,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 14 september 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 29 september 2016 een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens op 31 oktober 2016 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, heeft op 8 oktober 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft hij verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag.
2. In reactie daarop heeft verweerder zich bij brief van 1 september 2016 op het standpunt gesteld dat bij publicatie van zijn Besluit van 9 februari 2016 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) met nummer WBV 2016/3 de beslistermijn in alle op die datum lopende asielaanvragen, waaronder die van eiser, van rechtswege met negen maanden is verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zodat de ingebrekestelling ongeldig is.
3. In beroep stelt eiser dat de termijn waarbinnen op zijn aanvraag dient te worden beslist niet rechtsgeldig kan zijn verlengd door publicatie van het WBV 2016/3. Daarbij verwijst hij naar artikel 3:120 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), de werkinstructie van verweerder met nummer 2013/17 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 augustus 2016 met zaaknummer AWB 16/14108. Verder stelt eiser dat hem de gevraagde vergunning van rechtswege dient te worden verleend gelet op het bepaalde in artikel 4:20b van de Awb en verzoekt hij te bepalen dat verweerder overgaat tot het betalen van de verbeurde dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17, dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen en dat verweerder wordt veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten.
4. In het verweerschrift is door verweerder nader onderbouwd waarom hij vasthoudt aan zijn standpunt zoals ingenomen bij vorengenoemde brief van 1 september 2016. Verder verzoekt verweerder de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en stelt hij dat verlening van rechtswege van de gevraagde vergunning niet aan de orde kan zijn, nu artikel 4:20b van de Awb niet conform artikel 4:20a, eerste lid, van toepassing is verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 3:40 treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge het tweede lid geschiedt de bekendmaking van het besluit op een andere geschikte wijze, als zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid.
6. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beschikking gegeven. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, kan die termijn met ten hoogste negen maanden worden verlengd indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Op grond van het zevende lid stelt verweerder de vreemdeling in kennis van de verlenging van de termijn en, indien de vreemdeling daar om verzoekt, geeft verweerder informatie over de reden van de verlenging en een indicatie van het tijdsbestek waarbinnen de beschikking, bedoeld in het eerste lid, te verwachten valt.
7. Op grond van artikel 3:120 van het Vb wordt een vreemdeling schriftelijk in kennis gesteld van de verlenging van de beslistermijn als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de Vw en wordt daarbij aangegeven op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt.
8. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de termijn waarbinnen op eisers aanvraag dient te worden beslist rechtsgeldig is verlengd door middel van publicatie van het WBV 2016/3. Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat de beslissing van verweerder om over te gaan tot het verlengen van de beslistermijn het rechtskarakter van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft. Immers betreft het een handeling die is gericht op het rechtsgevolg inhoudende een wijziging van de rechtsplicht om binnen zes maanden op de aanvraag te beslissen.
9. Gelet daarop kan het verlengen van de beslistermijn niet geschieden dan nadat de beslissing daartoe conform het bepaalde in de artikelen 3:40 en 3:41 van de Awb is bekendgemaakt. Dit zou slechts anders zijn als de wetgever met het bepaalde in artikel 42, vierde en zevende lid, van de Vw heeft beoogd om van deze algemene regeling af te wijken. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 november 2016 met zaaknummers AWB 16/17993 en AWB 16/17655, oordeelt de rechtbank ook in dit geval dat dit niet aan de orde is en dat dit ook niet kan worden afgeleid uit het bepaalde in artikel 31, derde en zesde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (herziene Procedurerichtlijn), waarvan deze artikelleden in de Vw een implementatie zijn.
10. De vraag of met publicatie van het WBV 2016/3 de beslissing tot het verlengen van de beslistermijn op eisers aanvraag conform de artikelen 3:40 en 3:41 van de Awb is bekendgemaakt, dient vervolgens ontkennend te worden beantwoordt. Er heeft immers geen toezending of uitreiking van deze beslissing aan eiser plaatsgevonden. Evenmin kon gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van artikel 3:41, tweede lid, van de Awb. Blijkens de wetgeschiedenis is met deze bepaling immers beoogd om slechts voor gevallen waarin het feitelijk onmogelijk is om een besluit door toezending of uitreiking bekend te maken te voorzien in de mogelijkheid van bekenmaking op een andere geschikte wijze. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geval waarin de geadresseerde van het besluit een onbekende woon- of verblijfplaats heeft en evenmin wordt bijgestaan door een gemachtigde (
Kamerstukken II, 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 13). In het onderhavige geval is niet gebleken dat het onmogelijk zou zijn om de verlengingsbeslissing aan eiser toe te zenden of uit te reiken. Dat er sprake is van een hoge instroom van asielzoekers, zoals verweerder heeft aangevoerd, is in het kader van deze bepaling onvoldoende.
11. De rechtbank concludeert dat de termijn waarbinnen op eisers aanvraag dient te worden beslist niet rechtsgeldig is verlengd, zodat deze termijn is overschreden. Het beroep is gegrond. Conform het bepaalde in artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank dan ook vast dat verweerder de maximale hoogte van de dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd. Verder bepaalt de rechtbank conform artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Nu enkele maanden geleden reeds aanvullend onderzoek naar eisers asielmotieven heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om gebruik te maken van de mogelijkheid in het derde lid om een andere termijn te bepalen. In overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), verbeurt verweerder een dwangsom van € 100 voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake kan zijn van verlening van rechtswege van de gevraagde vergunning, nu artikel 4:20b van de Awb niet conform artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb van toepassing is verklaard.
13. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Daarbij gaat de rechtbank op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht uit van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3403) zal de rechtbank daarbij wegingsfactor 0,25 (zeer licht) toepassen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder uiterlijk twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beslissing op de asielaanvraag neemt;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde dwangsommen van
€ 1.260 (twaalfhonderdzestig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 124 (honderdvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.