Uitspraak
RECHTBANK DEN-HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 17 juni 2016 heropend en het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.
Overwegingen
Daarnaast voert eiser aan dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is, nu verweerder ervan uitgaat dat hij nog een openstaande asielprocedure in Bulgarije heeft, terwijl uit het claimakkoord volgt dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Omdat de Bulgaarse autoriteiten ervan uitgaan dat eiser zijn asielprocedure heeft ingetrokken, zal hij in Bulgarije als illegale immigrant worden beschouwd. Hij loopt daarom het risico om te worden gedetineerd in plaats van te worden opgevangen overeenkomstig de internationale afspraken. Hij heeft namelijk langer dan drie maanden geleden Bulgarije verlaten. In dat geval bestaat geen recht meer op opvang en voorzieningen. In het eerste halfjaar van 2015 gold dat voor 88% van de niet-Syrische Dublinclaimanten. Voorts is het vanuit detentie onmogelijk om rechtshulp te krijgen. Hij kan dus niet procederen over zijn asielaanvraag, de detentie en de slechte opvang.
Hoewel in theorie de asielprocedure bij terugkeer wordt heropend, is dat niet de praktijk. Dublinterugkeerders worden geconfronteerd met een beëindigingsbeslissing. Dat betekent een definitieve afwijzing van hun asielverzoek. De procedure kan alleen herleven als de asielzoeker binnen drie maanden terugkeert. Daar is in het geval van eiser geen sprake van.
Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst eiser naar de volgende landeninformatie:
- de notities van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) “Veelgestelde vragen – Dublin Bulgarije” van januari 2016 en mei 2016 met bijlagen;
De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder erkent dat sinds 2015 in Bulgarije sprake is van verslechterde omstandigheden op het punt van de behandeling van de asielprocedure, de verblijfsomstandigheden en de detentieomstandigheden. Hij stelt zich echter ook op het standpunt dat de algehele situatie thans niet zodanig is dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Daarbij is van belang is dat Dublinterugkeerders toegang hebben tot de opvang zolang de afwijzing van hun asielverzoek niet onherroepelijk is geworden. Pas indien sprake is van een definitieve afwijzende beschikking op inhoudelijke gronden die in persoon is uitgereikt, kan de afwijzende beslissing onherroepelijk worden. In dat geval kan de asielzoeker na overdracht aan Bulgarije alleen nog een herhaalde aanvraag indienen en komt de Dublinterugkeerder in detentie. In de overige gevallen zal de Dublinterugkeerder in de opvang terechtkomen. Als een Dublinterugkeerder meer dan drie maanden weg is uit Bulgarije, dan stopt de procedure. Bij terugkomst in Bulgarije gaat de procedure echter weer verder in de stand waarin deze gebleven was omdat nog niet inhoudelijk op het asielverzoek is beslist. Deze praktijk blijkt uit de pagina’s 29 en 30 van het AIDA-rapport van oktober 2015, pagina 4 van het rapport van de UNHCR van 23 december 2014 (Engelse versie) en de pagina’s 4 en 5 van het Handbook. Het rapport van ECRE-ELENA van februari 2016 geeft een onjuiste lezing. Het percentage van 88% van de niet-Syriërs waarbij sprake was van een beëindigingsbeslissing
inabsentia, zoals genoemd in noot 30 van laatstgenoemd rapport van ECRE-ELENA en op pagina 42 van het AIDA-rapport van oktober 2015, is zonder onderbouwing onvoldoende voor een ander oordeel.
Nu Bulgarije zich onder verwijzing naar artikel 18 eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening verantwoordelijk acht voor de behandeling van het asielverzoek van eiser, zal hij naar een opvangcentrum worden verwezen. Gelet op het bepaalde in artikel 18, tweede lid, Dublinverordering zal het asielverzoek van eiser in Bulgarije alsnog inhoudelijk worden beoordeeld. Tot slot stelt verweerder dat eiser zich bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Bulgarije kan wenden tot de daartoe aangewezen instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Bulgarije hem niet zouden kunnen of willen helpen.
In het door eiser overgelegde rapport van AIDA van maart 2016 (p. 39) staat vermeld dat op grond van de Bulgaarse ‘Law on Asylum en Refugees’ Dublinterugkeerders recht hebben op toegang tot de gezondheidszorg, maar dat dit in de praktijk niet het geval is. Dat komt volgens het rapport doordat de terugkeerders een beëindigingsbeslissing krijgen in plaats van een heropening van hun asielprocedure. Daardoor krijgen terugkeerders geen toegang tot de opvangvoorzieningen, zoals onderdak, maaltijden en gezondheidszorg.
Deze informatie lijkt strijdig met de informatie uit de passages in de rapporten van AIDA van oktober 2015 en van de UNHCR van december 2014, waarnaar verweerder heeft verwezen. Uit het rapport van AIDA van oktober 2015 (p. 29) blijkt immers dat er voor Dublinterugkeerders in principe geen enkele belemmering is in de toegang tot de asielprocedure na hun terugkeer. Als de terugkeerder nog een lopend asielverzoek heeft in Bulgarije, dan zal hij worden overgebracht naar een opvangcentrum. De Bulgaarse autoriteiten schorten doorgaans een asielprocedure op als een asielzoeker Bulgarije verlaat voordat de procedure is voltooid. Als het asielverzoek is afgewezen
in absentia, maar niet aan de asielzoeker was uitgereikt voordat hij Bulgarije verliet, zal de terugkeerder worden overgebracht naar een opvangcentrum.
Uit het rapport van de UNHCR van december 2014 (p. 4 van de Engelse versie) blijkt dat de asielprocedure van een Dublinterugkeerder, als nog niet inhoudelijk op het verzoek is beslist, zal worden heropend en zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond. De terugkeerder zal dan hoogstwaarschijnlijk worden overgebracht naar een opvangcentrum en dezelfde rechten hebben als andere asielzoekers.
Met de informatie die eiser heeft overgelegd heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Bulgaarse wetgeving in de praktijk niet wordt toegepast zoals uiteengezet in de brief van de SAR. Uit het rapport van ECRE-ELENA van februari 2016 blijkt niet waarop de onderzoekers het gestelde hoge risico hebben gebaseerd dat Dublinterugkeerders bij terugkeer naar Bulgarije, in weerwil van de geldende wetgeving, geen recht meer hebben op opvang omdat zij eerder een opvangcentrum meer dan drie dagen hebben verlaten. Uit de antwoorden van de SAR blijkt dat in die situatie de asielprocedure weliswaar kan worden beëindigd, maar ook dat in de situatie van een Dublinterugkeerder de procedure weer wordt hervat.
Uit noot nr. 30, behorende bij punt 13 van het ECRE-ELENA-rapport van februari 2016, gelezen in samenhang met p. 42 van het rapport van AIDA van oktober 2015, waaruit volgt dat van 88% van de niet-Syrische Dublinclaimanten de procedure is beëindigd
in absentia, blijkt niet om welk soort beëindiging van de procedure het gaat. Ook blijkt daaruit niet dat die procedures na een beëindigingsbeslissing niet zijn hervat na terugkeer conform de geldende wetgeving. Derhalve kan ook daaruit niet worden afgeleid dat deze Dublinclaimanten geen recht op opvang hebben bij terugkeer naar Bulgarije.
Beslissing
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE 1
De eerste vraag heeft betrekking op de situatie waarin sprake is van terugname van een asielzoeker door Bulgarije op grond van de Dublinverordening, waarbij die asielzoeker meer dan drie maanden na indiening van zijn (oorspronkelijke) asielaanvraag in Bulgarije niet bij
Wat zijn de gevolgen voor het recht op opvang van een Dublinterugkeerder bij aankomst in Bulgarije als hij meer dan drie dagen de opvang heeft verlaten voor vertrek uit Bulgarije?
Wat is de reactie van de Bulgaarse autoriteiten op de in de bijlage aangehaalde passages uit verschillende rapporten?
Na ontvangst van de reactie van verweerder met de antwoorden van de Bulgaarse autoriteiten, hebben eisers de gelegenheid daarop te reageren binnen een termijn van twee weken.
15. Problematic when read in light of Article 18 (2) of the Dublin Regulation III with regards to an effective remedy, concerns also stem from the status of the individual, who is regarded as a subsequent applicant and required to bring forth new evidence to the protection claim. Detention is likely to last a significant period of time in these cases given that release is often conditional upon evidence of a place of residence. Indeed, release of subsequent applicants is highly unlikely since these applicants are not entitled to reception provided by the State during the admissibility assessment.
[…]
if asylum seekers have left the reception centre for more than three days without prior and due notice, which is common in Dublin cases situation. However, vulnerable applicants, especially families with small children, are generally accommodated upon the Dublin return in spite of this. There is no procedure to assess vulnerability, and the term ‘vulnerable applicants’ in practice is applied in general to families with small children and individuals with disabilities. For those who had opted to reside in an external address at their own expense by signing a declaration to this effect forfeit their right to accommodation and social benefits during the asylum procedure. If a Dublin returnee had signed such a declaration, it still applies when he is returned to Bulgaria and he will normally not be able to access accommodation in SAR reception centres or social benefits upon return.