ECLI:NL:RBDHA:2016:14999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
C-09-518956-KG ZA 16-1171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen en informatieplicht inzake buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen eisers, bestaande uit de erfgenamen van wijlen de heer A, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst. De eisers hebben in een eerder vonnis de verplichting gekregen om informatie te verstrekken over buitenlandse bankrekeningen van wijlen de heer A. De Belastingdienst heeft na het verstrijken van de termijn voor het aanleveren van deze informatie dwangsommen opgelegd, die door eisers niet tijdig zijn voldaan. De eisers hebben in deze procedure verzocht om de executie van de dwangsommen te verbieden en de opgelegde beslagen op hun onroerende zaken en bankrekeningen op te heffen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers niet tijdig aan hun informatieplicht hebben voldaan en dat de dwangsommen derhalve zijn verbeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de executiemaatregelen van de Belastingdienst niet onrechtmatig zijn, ondanks de stelling van eisers dat zij in een noodsituatie verkeren door de beslaglegging. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

De uitspraak is gedaan op 6 december 2016 door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst gerechtigd is om de verbeurde dwangsommen te incasseren en dat er geen reden is om de opgelegde dwangsommen te matigen of te nihilstellen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/518956 / KG ZA 16-1171
Vonnis in kort geding van 6 december 2016
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiseres sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. drs. S. Bharatsingh te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden,Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. W.I. Wisman en S. Heeroma te Den Haag.
Eisers worden hierna tezamen in het enkelvoud aangeduid als ‘ [eiseres sub 1 c.s.] ’ en ieder afzonderlijk als ‘ [eiseres sub 1] ’, ‘ [eiser sub 2] ’, ‘ [eiser sub 3] ’ en ‘ [eiseres sub 4] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’ of ‘de Belastingdienst’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 29 producties;
- de akte houdende een wijziging van eis;
- de conclusie van antwoord met 26 producties;
- de op 17 november 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd en waarbij door [eiser sub 2] een persoonlijk relaas is overgelegd.
1.2.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen op 29 november 2016 uitspraak gedaan zou worden door het gerechtshof te Den Haag, in de procedure in een hoger beroep naar aanleiding van na te melden vonnis van 23 juni 2015. De Staat heeft het arrest op 1 december 2016 ingebracht in deze procedure, waarmee het deel is gaan uitmaken van de processtukken.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 23 maart 2012 is overleden de heer [A] (hierna: wijlen de [de heer A] ). Hij heeft als erfgenamen achtergelaten zijn echtgenote mevrouw [eiseres sub 1] en zijn kinderen [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] . De erfenis is zuiver aanvaard.
2.2.
In 2000 heeft de Belastingdienst via de Belgische autoriteiten de beschikking gekregen over microfiches met een grote hoeveelheid gegevens over Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB Lux) op datum 31 januari 1994. Deze vermelden onder meer een rekening met nummer [nummer] , met een negatief saldo van BEF 3.028 (€ 74,55) en een termijndeposito met een positief saldo van BEF 20.662.137 (€ 508.693,-). Deze rekening is te naam gesteld van [X] (hierna: de rekening). Daarna zijn door de Belgische autoriteiten nog aanvullende gegevens aan de Belastingdienst verstrekt betreffende de zogenoemde ‘W.K.’-coderekeningen bij de KB Lux. Op basis van onderzoek stelt de Belastingdienst wijlen de [de heer A] uniek te hebben geïdentificeerd als rekeninghouder van de rekening.
2.3.
[eiseres sub 1 c.s.] heeft ondanks meerdere verzoeken daartoe geen informatie aan de Belastingdienst verstrekt over rekeningen van wijlen de [de heer A] in het buitenland en zij heeft tot het voorjaar van 2016 ontkend dat wijlen [de heer A] de beschikking heeft gehad over een buitenlandse bankrekening.
2.4.
Op 23 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank vonnis gewezen tussen partijen (hierna: het vonnis), waarin onder meer het volgende is bepaald:
“ 5.1. beveelt [eiseres sub 1 c.s.] om aan de Belastingdienst te verstrekken alle gegevens en inlichtingen betreffende de door wijlen de [de heer A] en door hen in de periode van 31 januari 1994 tot heden bij de KB Lux aangehouden bankrekening(en);
5.2.
beveelt [eiseres sub 1 c.s.] om verklaring en opgaaf te doen van de hiervoor bedoelde buitenlandse rekening(en) bij de KB Lux door middel van het invullen van het formulier “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en de vragen te beantwoorden op het formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en de op laatstgenoemd formulier vermelde bescheiden te verstrekken, waaronder kopieën van alle afschriften van de betreffende buitenlandse bankrekening(en) over de periode 1994 tot heden, althans tot aan de opheffing van die rekening, daaronder begrepen, indien van toepassing, bewijs van de opheffing van de bankrekening(en), alsmede schriftelijk bewijs van de bestemming van het saldo dan wel de saldi na opheffing;
5.3.
beveelt [eiseres sub 1 c.s.] om een mondelinge toelichting te geven op de hiervoor bedoelde gegevens, inlichtingen en/of verklaringen binnen een door de Inspecteur nader te bepalen termijn;
5.4.
bepaalt dat, voor zover [eiseres sub 1 c.s.] op grond van de hiervoor gegeven bevelen materiaal verstrekken waarvan het bestaan van de wil van [eiseres sub 1 c.s.] afhankelijk is, dit materiaal slechts wordt verstrekt en mag worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing;
5.5.
bepaalt dat [eiseres sub 1 c.s.] aan de hiervoor onder 5.1 en 5.2 vermelde bevelen dienen te voldoen binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis en aan het sub 5.3 vermelde bevel binnen de (na betekening van het vonnis) door de Inspecteur te bepalen termijn, en dat [eiseres sub 1 c.s.] een dwangsom zullen verbeuren van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat zij na ommekomst van genoemde termijn(en) in gebreke blijven hieraan te voldoen, tot een maximum van € 250.000,- per gedaagde (voor de veroordelingen tezamen);
5.6.
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.12 is vermeld.”
2.5.
Het vonnis is op 13 juli 2015 aan [eiseres sub 1 c.s.] betekend. Op 20 juli 2015 heeft [eiseres sub 1 c.s.] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In deze procedure in hoger beroep heeft op 13 oktober 2016 een pleidooi plaatsgevonden.
2.6.
Bij brieven van 1 maart 2016 en van 30 maart 2016 heeft [eiseres sub 1 c.s.] de gegevens betreffende de bankrekening van wijlen de [de heer A] bij KB Lux aan de Belastingdienst verzonden.
2.7.
De Belastingdienst heeft de verjaring van de dwangsommen gestuit bij brieven van 25 april 2016 en van 14 oktober 2016, waarbij de Belastingdienst aanspraak heeft gemaakt op de verbeurde dwangsommen.
2.8.
Op 13 oktober 2016 heeft [eiseres sub 1 c.s.] een vaststellingsovereenkomst getekend ten aanzien van het vermogen in het buitenland. Hierin is opgenomen dat [eiseres sub 1 c.s.] volledig heeft voldaan aan het vonnis. Aan [eiseres sub 1 c.s.] is een naheffingsaanslag inkomstenbelasting over de jaren 2001 tot en met 2012 opgelegd van € 55.933,-.
2.9.
Op 25 augustus 2016 heeft de Belastingdienst executoriaal beslag laten leggen onder de ABN AMRO-Bank op de bankrekeningen van [eiseres sub 1 c.s.] wegens verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 250.000,- per persoon alsmede onder de Rabobank op de rekeningen van [eiseres sub 1 c.s.] .
2.10.
Op 12 oktober 2016 heeft de Belastingdienst het vonnis aan [eiseres sub 1 c.s.] betekend en aanspraak gemaakt op de verbeurde dwangsommen van € 250.000,- per persoon.
2.11.
Op 19 oktober 2016 heeft de Belastingdienst in executoriaal beslag genomen het appartementsrecht van [eiseres sub 1] en de woningen van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] . De verschillende hypotheekverstrekkers van de woningen van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] hebben de executie van de Belastingdienst overgenomen. Zij zullen niet tot verkoop van de woningen overgaan tot na de lopende procedures.
2.12.
Op 29 november 2016 heeft het gerechtshof te Den Haag arrest gewezen tussen partijen, in het hoger beroep tegen het vonnis van 23 juni 2016. Het vonnis is door het gerechtshof bekrachtigd, behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten. [eiseres sub 1 c.s.] is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de proceskosten veroordeeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1 c.s.] vordert – zakelijk weergegeven en na wijziging van eis – om:
primair
1. de Belastingdienst te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis, voor zover daarin is bepaald dat door [eiseres sub 1 c.s.] een dwangsom van € 5.000,- per dag is verbeurd, met een maximum van € 250.000,-;
2. opheffing van de door de Belastingdienst gelegde beslagen op de onroerende zaken en de bankrekeningen van [eiseres sub 1 c.s.] ;
3. voldoening van een bedrag van € 275,- aan [eiser sub 3] ;
subsidiair
1. de Belastingdienst te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis, voor zover daarin is bepaald dat door [eiseres sub 1 c.s.] een dwangsom van € 5.000,- per dag is verbeurd, met een maximum van € 250.000,-, totdat in de aanhangige procedure bij het gerechtshof onherroepelijk uitspraak is gedaan;
2. matiging van de opgelegde dwangsommen tot een bedrag dat de voorzieningenrechter juist voorkomt;
3. nihilstelling van de aan [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] opgelegde dwangsommen;
4. opheffing van de door de Belastingdienst gelegde beslagen op de onroerende zaken en de bankrekeningen van [eiseres sub 1 c.s.] ;
5. veroordeling van de Belastingdienst om aan [eiser sub 3] een bedrag van € 275,- te voldoen;
met veroordeling van de Belastingdienst in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiseres sub 1 c.s.] – samengevat – het volgende aan. De Belastingdienst wist dat de in het vonnis genoemde termijn van 30 dagen na betekening ruim onvoldoende zou zijn om aan alle benodigde informatie te komen ten aanzien van de bankrekening(en) in Luxemburg. [eiseres sub 1 c.s.] heeft er alles aan gedaan om aan de benodigde informatie te komen, maar er is inderdaad een langere termijn nodig geweest dan bij vonnis is verleend. Doordat [eiseres sub 1 c.s.] uiteindelijk in maart 2016 alle gewenste informatie aan de Belastingdienst heeft overgelegd, is er tussen de Belastingdienst en [eiseres sub 1 c.s.] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarmee meende [eiseres sub 1 c.s.] dat tevens de dwangsommen zouden zijn kwijtgescholden, voor zover deze al verbeurd waren geworden. De Belastingdienst heeft ondanks de gesloten vaststellingsovereenkomst toch beslag gelegd op diverse bankrekeningen van [eiseres sub 1 c.s.] , waarbij onvoldoende verhaal is geboden op de vordering van € 1.000.000,-. De Belastingdienst heeft sindsdien beslag gelegd op de woningen van [eiseres sub 1 c.s.] , op grond waarvan de verschillende hypotheekhouders naar alle waarschijnlijkheid over zullen gaan tot parate executie van de woningen. Dit zou met zich brengen dat [eiseres sub 1 c.s.] dakloos zal worden en in een absolute noodsituatie zal komen te verkeren. Aan de executiemaatregelen dient per direct een halt te worden toegeroepen aangezien volledig aan het doel van de veroordeling in het vonnis is voldaan. Daarnaast heeft de ABN AMRO Bank [eiser sub 3] een bedrag van € 275,- in rekening gebracht voor het gelegde beslag. [eiseres sub 1 c.s.] wenst dit bedrag vergoed te krijgen aangezien de beslaglegging onrechtmatig is.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Beëindiging executiemaatregelen
4.1.
In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.2.
Aan [eiseres sub 1 c.s.] is in het vonnis de verplichting opgelegd om binnen dertig dagen na betekening van dat vonnis aan de Belastingdienst alle gegevens en inlichtingen te verstrekken van de door wijlen de [de heer A] aangehouden bankrekening(en) bij KB Lux, alsmede om verklaring en opgaaf te doen van deze bankrekening(en) onder overlegging van de afschriften van die rekening(en) in de periode van 1994 tot heden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De Staat heeft het vonnis op 13 juli 2015 aan [eiseres sub 1 c.s.] betekend, zodat de termijn om aan het vonnis te voldoen afliep op 13 augustus 2015. Eerst bij brieven van 1 maart 2016 en van 30 maart 2016 heeft [eiseres sub 1 c.s.] de beschikbare informatie, die zij sinds midden december 2015 onder zich had, aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Tot dat moment heeft [eiseres sub 1 c.s.] op geen enkele manier aan de Belastingdienst aangegeven dat het niet mogelijk was om eerder aan de veroordeling van het vonnis te voldoen. Integendeel, [eiseres sub 1 c.s.] heeft niets van zich laten horen, terwijl zij bij brief van 18 december 2015 van KB Lux alle benodigde informatie had verkregen. Het had op de weg van [eiseres sub 1 c.s.] gelegen om, zodra bekend was dat zij niet over alle informatie zou beschikken binnen de in het vonnis gestelde termijn, de Belastingdienst op de hoogte te stellen van haar verrichtingen en eventueel een nadere termijn te verzoeken. Door zulks na te laten, en ook door de overigens ingenomen processuele standpunten vol te houden, en de benodigde stukken eerst in maart 2016 in te dienen, is de dwangsom van € 5.000,-, met een maximum van € 250.000,- per erfgenaam, volledig verschuldigd geraakt. In die zin is dan ook niet aannemelijk geworden dat de door de Belastingdienst thans verrichte executiemaatregelen jegens [eiseres sub 1 c.s.] , waaronder de beslagen op de woonhuizen van [eiseres sub 1 c.s.] en onder derden, onrechtmatig zou zijn. Op de voet van artikel 611c Rv is de Belastingdienst gerechtigd de verbeurde dwangsommen te incasseren.
4.3.
Dat executie van de dwangsommen voor [eiseres sub 1 c.s.] een noodsituatie zal opleveren, komt voor risico van [eiseres sub 1 c.s.] Dat de executie van de dwangsommen zal betekenen dat [eiseres sub 1 c.s.] dakloos zal worden, is overigens door de Staat gemotiveerd betwist. Volgens de bij de Belastingdienst bekende informatie blijkt dat [eiseres sub 1 c.s.] over meer dan voldoende middelen beschikt om de verbeurde dwangsommen te voldoen. Dit vermogen is door [eiseres sub 1 c.s.] vooruitlopend op de gelegde derdenbeslagen verplaatst, maar gelet op de omvang ervan zou het niet tot een executieveiling van de beslagen woningen behoeven te komen.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering onder 1. primair voor afwijzing gereed ligt, evenals de vorderingen onder 2. primair en onder 4. subsidiair. Omdat het gerechtshof op 29 november 2016 arrest heeft gewezen en het vonnis heeft bekrachtigd, wordt, zelfs nu dit arrest nog niet onherroepelijk is, aanleiding gezien om ook de vordering onder 1. subsidiair af te wijzen. Nu niet aannemelijk is geworden dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd, bestaat er geen rechtsgrond om de kosten hiervan voor rekening van de Belastingdienst te laten komen. De vordering onder 3. primair en onder 4. subsidiair zullen dan ook worden afgewezen.
Matiging/nihilstelling van de dwangsommen
4.5.
Subsidiair heeft [eiseres sub 1 c.s.] gevorderd de opgelegde dwangsommen te matigen althans de dwangsommen ten aanzien van [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiseres sub 4] op nihil te stellen. Het gerechtshof heeft op deze beide vorderingen reeds bij arrest van 29 november 2016 afwijzend beslist. Binnen het bestek van deze procedure is er, zeker nu er sinds deze uitspraak geen nieuwe (rechts)feiten zijn aangevoerd, geen plaats voor herbeoordeling van dit arrest. Dit leidt ertoe dat ook de vordering onder 2. en 3. subsidiair zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.6.
[eiseres sub 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.
imt