Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[eiseres sub 1] ,
[eiser sub 2] ,
[eiser sub 3] ,
[eiseres sub 4] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen eisers, bestaande uit de erfgenamen van wijlen de heer A, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst. De eisers hebben in een eerder vonnis de verplichting gekregen om informatie te verstrekken over buitenlandse bankrekeningen van wijlen de heer A. De Belastingdienst heeft na het verstrijken van de termijn voor het aanleveren van deze informatie dwangsommen opgelegd, die door eisers niet tijdig zijn voldaan. De eisers hebben in deze procedure verzocht om de executie van de dwangsommen te verbieden en de opgelegde beslagen op hun onroerende zaken en bankrekeningen op te heffen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers niet tijdig aan hun informatieplicht hebben voldaan en dat de dwangsommen derhalve zijn verbeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de executiemaatregelen van de Belastingdienst niet onrechtmatig zijn, ondanks de stelling van eisers dat zij in een noodsituatie verkeren door de beslaglegging. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de procedure.
De uitspraak is gedaan op 6 december 2016 door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst gerechtigd is om de verbeurde dwangsommen te incasseren en dat er geen reden is om de opgelegde dwangsommen te matigen of te nihilstellen.