3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Op 8 november 2014 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij die nacht als bedrijfsleider in [naam café] in Den Haag werkzaam was en dat vier Bulgaarse mannen de andere klanten lastigvielen. Eén van hen had een andere klant geslagen. Samen met de eigenaar heeft hij deze vier mannen het café uitgezet. . Omstreeks 02:15 uur stonden de vier mannen weer voor het café, aldus de aangever. Toen hij tegen hen zei dat ze moesten wegwezen, sloegen twee mannen hem met honkbalknuppels met kracht op zijn voorhoofd boven zijn linkeroog en omdat hij zijn rechterarm voor zijn gezicht deed ook tegen zijn rechterarm. Hij heeft zijn rechterarm op twee plaatsen gebroken.
Op 3 mei 2015 heeft [slachtoffer] nogmaals een verklaring afgelegd. Zijn arm is op twee plaatsen ter hoogte van zijn elleboog gebroken geweest. Het betrof een gecompliceerde breuk. [slachtoffer] heeft in totaal tien weken in het gips gezeten en hij is daarna tien weken onder behandeling geweest bij een fysiotherapeut. Op dat moment, dus ruim een half jaar later, heeft hij nog steeds behoorlijke klachten. Zo kan hij met zijn arm niets zwaars optillen of kracht zetten, krijgt hij bij koud weer kramp in zijn arm en schieten er met regelmaat een soort steken door zijn arm. Deze klachten horen bij de gecompliceerde breuk en kunnen volgens zijn arts nog wel een jaar duren, aldus [slachtoffer] . Hij heeft verder verklaard dat hij de eerste twee of drie weken na het incident in november 2014 regelmatig duizelig is geweest en hoofdpijn had. [slachtoffer] werkte al twintig jaar in de horeca en hij kan dat werk nu niet meer doen, zo heeft hij verklaard. Zijn baan is hij dan ook kwijtgeraakt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij er spijt van heeft, dat hij destijds dronken was en het allemaal niet meer weet. Hij heeft echter wel verklaard dat hij in het café een man heeft geslagen omdat die zijn vrouw en kinderen had beledigd, dat hij bij het café is teruggekomen, dat hij zijn neefje daar was tegengekomen en dat hij werd uitgescholden.
Het neefje van de verdachte, [getuige] , is op 18 november 2014 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 8 november 2014 in de nacht zijn twee ooms voor [naam café] zag staan en dat zij allebei hele lange stokken in hun handen hadden. Eén van de ooms was [verdachte] , aldus de getuige. Hij heeft verder verklaard dat ze dronken waren en dat ze niet weg wilden gaan omdat ze wilden vechten. Het lukte de getuige niet om de ooms weg te krijgen. Toen een wat oudere man in de deuropening iets tegen zijn ooms zei, reageerden zij heel heftig. Hij zag dat zijn ooms op de man afvlogen en hem begonnen te slaan. Hij wist niet meer of [verdachte] ook met de stok sloeg, maar de andere oom sloeg zeker weten met de stok. Toen er allemaal mensen uit het café kwamen, is hij weggerend en heeft nog naar zijn ooms geschreeuwd dat zij ook moesten wegrennen.
Zowel van de situatie binnen als buiten het café zijn door [slachtoffer] camerabeelden aan de politie overhandigd. Op de beelden van in het café werd gezien dat om ongeveer 01:17 uur een man een andere man heeft geslagen. Op de beelden van buiten het café werd gezien dat er omstreeks 02:38 uur een viertal mannen voor het café stond. Twee van deze mannen hadden lange witte stokken in hun handen. Zij bewogen zich meerdere malen richting het café, maar werden daarbij tegengehouden door een jongen, welke later de [getuige] bleek te zijn. Omstreeks 02:39 uur verscheen er een man in de deuropening van het café. Dit bleek later de aangever te zijn. Een van de mannen, volgens de verbalisant dezelfde man die binnen in het café een man sloeg, sloeg vijf keer met kracht in de richting van de aangever. Doordat de aangever een stap achteruit deed, het café in, is op de beelden niet duidelijk te zien waar hij geraakt wordt. Na de vijf klappen werd gezien dat de aangever ten val kwam. Hierop sloeg de tweede man de aangever met kracht met de stok, terwijl de aangever op zijn rug op de grond lag. Vervolgens verdwenen de mannen uit het beeld van de camera’s.
De politie heeft op 6 december 2015 de beelden nogmaals bekeken en geverbaliseerd dat er door de mannen lange, stevige houten latten worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de man is die de aangever vijf keer met een houten lat heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van de aangever. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de aangever vijf keer met een houten lat heeft geslagen en dat de andere man de aangever één keer met een houten lat heeft geslagen. Op de camerabeelden is niet te zien waar de aangever wordt geraakt. Dat de verdachte en de andere man de aangever hard hebben geslagen is wel uit de beelden af te leiden en blijkt ook uit het feit dat aangevers arm op twee plaatsen is gebroken. Op zijn hoofd had de aangever een schaafwond. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen stellen dat het slaan door de verdachte en zijn mededader met de bewuste houten latten een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft opgeleverd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De gebruikte houten latten zijn uiteindelijk niet aangetroffen. Door de politie is achteraf, op basis van de camerabeelden, gerelateerd dat het lange, stevige latten moeten zijn geweest. Dat de latten op zich stevig waren staat vast nu de arm van aangever door een klap met een dergelijke lat op twee plaatsen is gebroken. Of de latten naar hun aard ook dusdanig stevig waren dat zij de potentie hadden om de aangever dodelijk (op diens hoofd) te raken blijft echter onvoldoende duidelijk. Daar komt bij dat aangever op het moment waarop de verdachte op de camerabeelden met de houten lat slaat, voor het grootste gedeelte niet te zien is, aangezien hij zich kennelijk in de deuropening en uit beeld bevindt. Hierdoor is niet te zien in hoeverre hij is geraakt en in welke richting de verdachte hem op dat moment sloeg. Voor de vraag of het handelen van de verdachte dient te worden aangemerkt als een poging doodslag, al dan niet in voorwaardelijke is zin, is vooral van belang of en waar de aangever op zijn hoofd is geraakt bij de slagen. Dit kan aan de hand van de beelden niet worden vastgesteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende informatie bevat om te kunnen beoordelen of er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever als gevolg van het handelen van de verdachte (dan wel diens mededader) zou komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt dat de arm van de aangever op twee plaatsen is gebroken, dat de aangever ruim een half jaar later nog meerdere klachten had en dat de klachten bij deze gecompliceerde breuk volgens de arts nog wel een jaar zouden kunnen voortduren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het letsel van de aangever is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van de zware mishandeling van [slachtoffer] sprake is geweest van een gezamenlijk optreden van de verdachte en de andere man. Volgens de [getuige] hebben de verdachte en de andere man gezegd dat ze wilden vechten. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat zij allebei een houten lat in de hand hadden en dus waren voorbereid op een gevecht. Verder is te zien dat zij de aangever allebei hebben geslagen, waarna zij gezamenlijk zijn weggerend. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat hij ten aanzien van de zware mishandeling van [slachtoffer] kan worden aangemerkt als medepleger. Het maakt dan niet meer uit of het de verdachte of de andere man is geweest die het letsel van de aangever heeft veroorzaakt, aangezien de geweldshandelingen van de mededader in strafrechtelijke zin zowel aan de verdachte als zijn medepleger kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen.