ECLI:NL:RBDHA:2016:14884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
SGR 15/9067 en 15/9153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor drijvend waterterras in Leiden; beroepen ongegrond en gegrond

Op 6 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 15/9067 en SGR 15/9153, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Leiden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van een drijvend waterterras ter hoogte van de Hoogstraat 1a te Leiden. De rechtbank heeft de beroepen van de Historische Vereniging Oud Leiden ongegrond verklaard, terwijl de beroepen van het Waterambacht Leiden en eiseressen sub 2 gegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster, Horeca Exploitatiemaatschappij Annie’s B.V., de aanvraag voor de omgevingsvergunning correct had ingediend, maar dat er onvoldoende rekening was gehouden met de doorvaarbaarheid en veiligheid van de vaarroute langs het terras. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van de deskundigen niet volledig waren en dat de belangen van de commerciële gebruikers van het water onvoldoende waren gewogen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, omdat de vergunning in redelijkheid kon worden verleend. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht van € 331,- aan het Waterambacht Leiden en eiseressen sub 2 te vergoeden, en heeft verweerder in de proceskosten van eiseressen sub 2 veroordeeld tot een bedrag van € 3.662,07.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/9067 en 15/9153

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 december 2016 in de zaken tussen

1. De Historische Vereniging Oud Leiden en de Vereniging Het Waterambacht Leiden,te Leiden, eiseressen sub 1,
2. Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V.te Leiden, eiseressen sub 2
(gemachtigde: mr. K. Heede),
gezamenlijk te noemen: eiseressen
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Kooij en mr. A.J.A. Onderwater).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Horeca Exploitatiemaatschappij Annie’s B.V., te Leiden, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. N.A.M. Geraedts).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een drijvend waterterras ter hoogte van de Hoogstraat 1a te Leiden .
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eiseressen sub 1 is geregistreerd onder zaaknummer SGR 15/9067. Het beroep van eiseressen sub 2 is geregistreerd onder zaaknummer SGR 15/9153.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze op het beroep gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016.
De Historische Vereniging Oud Leiden heeft zich laten vertegenwoordigen door voorzitter [persoon 1] en vice-voorzitter [persoon 2] . Het Waterambacht Leiden heeft zich laten vertegenwoordigen door voorzitter [persoon 3] en secretaris [persoon 4] , vergezeld van [persoon 5] , lid. Eiseressen sub 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door [persoon 6] en [persoon 7] , bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld van [persoon 8] , werkzaam bij AnteaGroup. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van [persoon 9] , werkzaam bij de waterpolitie. Namens vergunninghoudster is [persoon 10] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld van [persoon 11] , werkzaam bij Goudappel Coffeng, en [persoon 12] , architect.
Overwegingen
1.1
Vergunninghoudster heeft op 8 april 2013 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een drijvend terras ter hoogte van de Hoogstraat 1a te Leiden . Rondom het terras wordt een openbare route voor voetgangers (hierna: het looppad) gemaakt. Het bouwwerk heeft een totale oppervlakte van ongeveer 515 m2 en vervangt het eerder vergunde terras op dekschuiten van ongeveer 150 m2.
1.2
Het te bouwen terras wijkt af van het bestemmingsplan, omdat het in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming “water” en de daarvoor geldende bebouwingsvoor-schriften. Daarnaast wordt het terras vóór de als rijksmonument aangewezen werfkelders geplaatst. Het project omvat de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het wijzigen van een rijksmonument, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.3
Verweerder heeft bij de behandeling van de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo gevolgd. Verweerder heeft het ontwerpbesluit van 13 februari 2014 tot en met 26 maart 2014 ter inzage gelegd. Eiseressen hebben zienswijzen ingediend. Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de gemeenteraad van Leiden een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.10, artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° en artikel 2.15 van de Wabo verleend.
Ontvankelijkheid
3.1
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseressen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge het eerste lid van dit artikel wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dat artikel worden ten aanzien van rechtspersonen mede als hun belang beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.2
De Historische Vereniging Oud Leiden heeft als statutaire doelstellingen onder meer het behoud en herstel van het (cultureel) erfgoed van Leiden. De Vereniging Het Waterambacht Leiden heeft als statutaire doelstellingen onder meer het behoud en de versterking van het historisch stadswater. Eiseressen sub 1 ondernemen in het kader van hun doelstellingen diverse activiteiten, zoals het deelnemen aan overlegorganen en het publiceren van nieuwsbrieven. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat zij belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
3.3
Eiseressen sub 2 exploiteren bedrijven die met rondvaart- en transportboten langs de locatie van het project varen. Omdat niet valt uit te sluiten dat de vergroting van het terras gevolgen heeft voor de vaarroute dienen zij naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt.
Vergunning op grond van artikel 2:12 van de Wabo
4. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De beslissing om al dan niet met toepassing van voornoemd artikel een omgevingsvergunning te verlenen behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft. Dat betekent dat de rechtbank zich in haar beoordeling moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te verlenen.
5. Eiseressen sub 1 hebben ter zitting hun beroepsgrond dat een onderzoek naar de uitbreiding van horeca ontbreekt, ingetrokken. Eiseressen sub 2 hebben ter zitting hun beroepsgrond dat het project een aantasting van het beschermd stadsgezicht vormt, ingetrokken.
6.1
Eiseressen sub 1 betogen dat verweerder de omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo had mogen verlenen omdat de vergunningverlening blijkens de lange tijdsduur tussen de aanvraag en het bestreden besluit niet spoedeisend was. De gemeenteraad had volgens eiseressen sub 1 een nieuw bestemmingsplan moeten vaststellen omdat daarbij meer partijen – waaronder de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – worden betrokken en de gemeenteraad meer invloed op het project heeft.
6.2.
Dit betoog slaagt niet. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo voorziet in een naast de bestemmingsplanprocedure staande en los daarvan toepasbare bevoegdheid om medewerking te verlenen aan een project dat afwijkt van het bestemmingsplan. Voor het toepassen van die bevoegdheid zijn de aard, omvang en spoedeisendheid van de afwijking in beginsel niet relevant. Het staat het verweerder vrij om daarvan, na een afweging van de betrokken belangen, zoals verweerder heeft gedaan, gebruik te maken.
7. Eiseressen sub 2 betogen dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat de waterroute langs het terras niet goed doorvaarbaar zal zijn. Boten zullen nauwelijks in staat zijn om tussen de obstakels door te manoeuvreren en zullen schade veroorzaken aan het terras en aan de Catharinabrug. De door Goudappel Coffeng (GC) in opdracht van vergunninghoudster uitgevoerde beoordeling van de doorvaarbaarheid is onjuist en onvolledig. GC heeft er blijkens het rapport van 4 augustus 2014 geen rekening mee gehouden dat de vaaropening van de Catharinabrug diagonaal ten opzichte van het water ligt. Daardoor moeten grote boten slingerend varen. Uit de in opdracht van eiseressen sub 2 uitgevoerde second opinion van AnteaGroup (AG) van 10 februari 2016 blijkt dat die slingerbeweging praktisch onmogelijk is, tenzij de gracht vrij is van andere gebruikers. Daarnaast is het regelmatig zeer druk op het water rondom het terras. Voorts leidt de lage ligging van het terras en het looppad ten opzichte van het water ertoe dat mensen zullen gaan pootjebaden en dat boten op ruime afstand van het terras zullen aanmeren. Daardoor zullen onveilige situaties ontstaan en zal de beschikbare ruimte tussen het terras en de kade nog kleiner worden. Verweerder heeft aldus onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiseressen sub 2 als commerciële gebruikers van het water.
8.1
Eiseressen sub 1 stellen zich eveneens op het standpunt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de doorvaarbaarheid en de veiligheid als gevolg van de vergroting van het terras. Het rapport van GC van 4 augustus 2014 is onvolledig omdat niet alle vaarroutes zijn onderzocht. Voorts is bij het bestreden besluit weliswaar als voorwaarde opgenomen dat geen vaartuigen mogen worden aangelegd aan het terras, maar deze voorwaarde is niet afdwingbaar omdat eiseres geen zeggenschap heeft over wie aanlegt bij het looppad. Dat betekent dat de doorvaarbaarheid verder zal verslechteren. Eiseressen sub 1 betogen voorts dat het terras onveilig is omdat er geen hek rondom het looppad zal worden geplaatst. Dit levert gevaarzetting op. De veiligheidssituatie is ten onrechte niet door brandweer en politie beoordeeld.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste, zoals bedoeld in artikel 8:69a van de Awb, aan eiseressen sub 1 dient te worden tegengeworpen voor zover hun beroepsgronden betrekking hebben op onder meer de doorvaarbaarheid. De rechtbank volgt verweerder hierin voor wat betreft het beroep van de Historische Vereniging Oud Leiden. Haar vice-voorzitter heeft ter zitting ook desgevraagd bevestigd dat het relativiteitsvereiste zich verzet tegen gegrondverklaring van haar beroep op het punt van de doorvaarbaarheid. De rechtbank volgt verweerder evenwel niet in zijn stelling dat het relativiteitsvereiste ook de Vereniging Het Waterambacht Leiden kan worden tegengeworpen. Zij heeft namelijk als statutaire doelstellingen onder meer het behoud en de versterking van het historisch stadswater. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende verband tussen het aangevoerde in verband met de doorvaarbaarheid van het water rondom het terras en de belangen van Het Waterambacht Leiden.
9.1
GC stelt in het rapport van 4 augustus 2014 vast dat de doorvaart tussen het Waaghoofd en het nieuwe terras het smalst is, ongeveer 12 meter. Bij het passeren van de Catharinabrug kan langs het Waaghoofd gevaren worden. De vaarmanoeuvre wordt eenvoudiger en ook de doorvaart onder de Visbrug verbetert. Voorts worden de vermindering van de uitwijkmogelijkheden door de vergroting van het terras deels gecompenseerd door de lagere uitvoering daarvan, waardoor schepen er dichter langs kunnen varen. Het nieuwe terras biedt dus meer zicht en overzicht. Het is wel te overwegen om op drukke momenten en bij structurele hinder een verkeersregeling in te stellen bij de Sint Jansbrug en de Visbrug. Rondvaartboten zouden – net als nu – voorrang kunnen krijgen, aldus GC.
9.2
AG concludeert in de second opinion van 10 februari 2016 dat de diagonale doorvaaropening van de Catharinabrug ertoe leidt dat boten niet in een gestrekte beweging van de Visbrug kunnen doorvaren. GC heeft dit onvoldoende in het rapport betrokken. Voorts heeft GC niet aangegeven hoe de route vanaf de Oude Rijn in de richting van de Catharinabrug gaat lopen. Daarnaast wordt het zicht op vaartuigen uit tegengestelde richting belemmerd door het waaghoofd en heeft GC er geen rekening mee gehouden dat veel vaartuigen worden bestuurd door personen zonder vaarbewijs. Tot slot is weliswaar door GC gesteld maar niet onderbouwd dat het looppad een buffer vormt bij een eventueel aanvaring met het terras.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de second opinion van AG van 10 februari 2016 blijkt dat het rapport van GC van 4 augustus 2014 op onderdelen onvolledig is. GC heeft de route vanuit de Oude Rijn namelijk niet onderzocht en heeft de gevolgen van de diagonale vaaropening van de Catharinabrug niet (kenbaar) bij het rapport betrokken. In zoverre zijn het rapport van GC en daarmee het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. De beroepen van het Waterambacht Leiden en eiseressen sub 2 zijn gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal, gelet op artikel 8:41a, van de Awb aan de hand van het navolgende en de overige beroepsgronden onderzoeken of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
11. GC heeft op 13 juni 2016 op de second opinion van AG gereageerd. GC stelt dat de uitbreiding van het terras geen extra beperking van de vaarroute tussen de Catharinabrug en de Visbrug oplevert. Weliswaar staat de Catharinabrug diagonaal op de vaarroute, maar de doorvaaropening is aanzienlijk verbreed. Daardoor blijft het mogelijk om in een gestrekte beweging van de Visbrug naar de Catharinabrug te varen. GC ziet niet dat de route tussen de Oude Rijn en de Catharinabrug een probleem oplevert. Het zicht tussen de Nieuwe Rijn en de Catharinabrug door de komst van het nieuwe terras verandert niet. Weliswaar komt een schaduwplek te vervallen, maar er zijn voldoende andere plekken om tegemoetkomende boten te laten passeren. Doordat het looppad niet als terras mag worden gebruikt, kunnen eventuele voetgangers in geval van een aanvaring snel wegkomen. Volgens GC levert de omstandigheid dat een deel van de gebruikers van het water geen vaarbewijs heeft, geen wezenlijk veiligheidsprobleem op, omdat de betekenis van een rood verkeerslicht – eventueel in combinatie met een bord met toelichting – voor een ieder duidelijk is. Bovendien is de snelheid van de vaartuigen ter plaatse zeer laag.
12. De rechtbank is van oordeel dat onder 10 geconstateerde onzorgvuldigheden met de nadere rapportage van GC van 13 juni 2016 voldoende zijn gerepareerd. GC gaat hierin uitgebreid in op de kritiekpunten van AG. In de rapportage van 13 juni 2016 wordt voldoende onderbouwd dat zowel de vaarroute vanaf de Oude Rijn als de route vanaf de Nieuwe Rijn naar de Catharinabrug uitvoerbaar is en dat er voldoende wachtruimte bestaat waar boten zich bij drukte kunnen opstellen. Voorts heeft GC gemotiveerd dat het grotere ruimtebeslag van het nieuwe terras deels wordt gecompenseerd door het verbeterde zicht als gevolg van de lagere ligging van het terras. Uit de ter zitting toegelichte tekeningen van AG en GC kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de vaarroutes door het nieuwe terras onaanvaardbaar worden gehinderd. Voorts heeft de waterpolitie – die kennis heeft genomen van de rapporten van GC en AG – positief geadviseerd over de doorvaarbaarheid. Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 9 februari 2016 een afmeerverbod langs het looppad ingesteld. Dat gevaar bestaat voor de veiligheid van de bezoekers van het looppad is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Nu het college vasthoudt aan het besluit, de nadere rapportage van GC gelezen in onderlinge verhouding met de oorspronkelijke rapportage van GC daarvoor een toereikende grondslag biedt en de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand worden gelaten.
13.1
Eiseressen sub 1 betogen dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag onvoldoende acht heeft geslagen op de Erfgoednota 2014-2020 (de Erfgoednota). Daarin is onder meer bepaald dat terrassen alleen worden toegestaan op (historische) dekschuiten en dat zeer terughoudend wordt omgegaan met vlonders en steigers. Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing en de zienswijzennota onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval een uitzondering op de Erfgoednota kan worden gemaakt. Bovendien heeft dit mogelijk ongewenste precedentwerking.
13.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing en de zienswijzennota voldoende toegelicht waarom in dit geval van de Erfgoednota geen absoluut verbod op terrassen op vlonders en steigers kent en dat in dit geval van het uitgangspunt dat terrassen alleen op dekschuiten worden toegestaan kan worden afgeweken. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor precedentwerking gevreesd hoeft te worden, omdat de gemeenteraad gelijktijdig met het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen voor het onderhavige project een motie heeft aangenomen waarin het college is verzocht alleen waterterrassen op (historische) dekschuiten toe te staan binnen het beschermd stadsgezicht.
14.1
Eiseressen sub 1 betogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ingrijpende aantasting van het beschermd stadsgezicht gerechtvaardigd is. De uitbreiding van het terras is niet noodzakelijk voor het kunnen plaatsen van een podium bij evenementen, zoals verweerder stelt. Bovendien kunnen incidentele evenementen geen blijvende aantasting van het beschermd stadsgezicht rechtvaardigen. Dat het project voorziet in een openbaar looppad rechtvaardigt de aantasting evenmin omdat het pad nergens naartoe leidt en er ook nu al over een openbare steiger kan worden gelopen. Omdat het looppad slechts 1,20 meter breed is, alleen naar het terras leidt en het zicht op de werfkelders wordt belemmerd door het terras, is het maar de vraag of anderen dan terrasbezoekers gebruik zullen maken van het looppad. Voorts zijn er reeds voldoende terrassen tussen de Breestraat en de Haarlemmerstraat die als rustpunt kunnen worden gebruikt. Verweerder stelt in de zienswijzennota ten onrechte dat het terras in het economisch belang van de stad is; alleen het belang van de uitbater wordt met het terras gediend.
14.2
De rechtbank overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing en het verweerschrift is toegelicht dat het terras als recreatieve functie passend is bij het gebruik als waterplein. In vergelijking met het huidige terras ontstaat beter zicht op de kade met de werfkelders. Het terras ligt op een bijzondere locatie en er worden – mede door de levendigheid op het terras – meer bezoekers aangetrokken. Dit is van groot belang voor de (economie van de) stad, omdat het bijdraagt aan de optimalisatie van het kernwinkelgebied. Ook het looppad geeft naar verwachting een positieve impuls omdat het water en de gehele omgeving meer beleefd kunnen worden dan op de huidige steiger. Het betreft een beperkte wijziging van het beschermd stadsgezicht, zodat dit niet onevenredig wordt aangetast. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de aantasting van het beschermd stadsgezicht als gevolg van het bestreden besluit niet onaanvaardbaar is.
15.1
Eiseressen sub 1 betogen dat verweerder er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het zicht op het water en de werfkelders zal worden belemmerd door parasols en meubilair op het terras. Artikel 2:28, derde lid, aanhef en onder e, van de Algemene plaatselijke verordening van Leiden (de APV) bepaalt weliswaar dat de burgemeester regels kan stellen ten aanzien van de inrichting van terrassen in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, maar gelet op het grote belang van de zichtbaarheid van het water en de werfkelders had verweerder reeds in de ruimtelijke onderbouwing moeten afwegen wat het effect van het gebruik van het terras zal zijn.
15.2
De rechtbank stelt vast dat het plaatsen van parasols geen onderdeel van de aanvraag is. De vraag of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het plaatsen van parasols, staat in deze procedure daarom niet ter beoordeling. Daarbij komt dat – ook binnen het beschermd stadsgezicht – parasols die niet als bouwwerk kunnen worden aangemerkt, niet op enigerlei wijze zijn verboden.
16.1
Eiseressen sub 1 betogen dat het project juridisch niet uitvoerbaar is, omdat het in strijd is met de APV. Op grond van de APV dient een aanvraag om een terrasvergunning te worden geweigerd, indien blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,50 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd. Het looppad rondom het terras is echter slechts 1,20 meter breed.
16.2
De rechtbank volgt eiseressen sub 1 niet in dit betoog. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, wordt het terras niet op een trottoir geplaatst, zodat de eis van 1,50 meter vrije doorgang niet geldt.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.
Vergunning op grond van artikel 2.15 van de Wabo
18. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 2.15 van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in voornoemd artikel slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
19. Eiseressen sub 1 hebben ter zitting hun betoog dat de aanvraag onvolledige gegevens over de aan te tasten monument bevat, ingetrokken.
20.1
Eiseressen sub 1 betogen dat het bestreden besluit tot een ernstige ruimtelijke en functionele verstoring van de werfkelders leidt. Voor de aanwijzing van de werfkelders als rijksmonument werd onder meer van belang geacht dat zij aan het water liggen. Als gevolg van het nieuwe terras zal echter niet meer kunnen worden aangemeerd bij de werfkelders. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat aan de voorwaarden van artikel 2.15 van de Wabo is voldaan.
20.2
De Welstands- en monumentencommissie Leiden (WML) heeft op 4 december 2013 geadviseerd over de aanvraag. De WML stelt zich op het standpunt dat uit het getoonde 3D-beeld blijkt dat het specifieke karakter van de historische locatie in voldoende mate gehandhaafd blijft en dat de vergroting van het terras niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stadsbeeld. Verweerder heeft zich bij dit advies aangesloten en zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de vergunning voor deze activiteit. Het terras is dusdanig gedimensioneerd dat het zicht op de werfkelders niet extra wordt verstoord ten opzichte van de huidige situatie met bestaande steiger en losse boten. Verweerder heeft daaraan in het verweerschrift toegevoegd dat ook met het huidige terras niet kan worden aangemeerd bij de werfkelders. Het nieuwe terras leidt tot een zodanig geringe wijziging van de situatie dat onvoldoende reden bestaat de vergunning te weigeren.
20.3
Gelet op het advies van de WML en de toelichting van verweerder in het bestreden besluit en het verweerschrift, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen de vergunningverlening verzet.
21.1
Eiseressen sub 1 betogen dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van het Besluit omgevingsrecht (Bor) ter advisering aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had moeten voorleggen. De werfkelders worden in de redengevende omschrijving namelijk omschreven als “kelders aan het water”. Als gevolg van de het nieuwe terras, zullen zij niet meer aan het water liggen en wordt dit belangrijke element van de monumentale waarde van de werfkelders tenietgedaan. De gevolgen voor de waarde van de werfkelders zijn dus vergelijkbaar met de gevolgen van sloop van de monumenten.
21.2
Artikel 6.4, eerste lid, van het Bor bepaalt dat met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo, als adviseurs worden aangewezen:
a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
1°. het slopen van een rijksmonument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,
2°. het ingrijpend wijzigen van een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het rijksmonument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1°.
21.3
De rechtbank volgt eiseressen sub 1 niet in hun betoog dat verweerder advies aan de Minister over het project had moeten vragen. Dat de werfkelders niet meer volledig aan het water zullen liggen, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat sprake is van een substantiële wijziging van de monumenten, waarbij de gevolgen van de waarde van de monumenten vergelijkbaar zijn met sloop of gedeeltelijke sloop. De rechtbank acht daarbij van belang dat de monumenten zelf nauwelijks worden gewijzigd en dat de werfkelders ook thans niet volledig aan het water liggen.
22. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument te verlenen.
Overige beroepsgronden
23.1
Eiseressen sub 1 betogen dat het looppad niet gelijktijdig met het terras kon worden vergund. Verweerder had het looppad – dat niet onlosmakelijk met het terras is verbonden – apart moeten realiseren via een bestemmingsplanherziening. Subsidiair had niet vergunninghoudster maar de gemeente zelf de vergunning voor het looppad moeten aanvragen. Voorts biedt de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende informatie over de toekomstige eigendomssituatie ten aanzien van het terras en het looppad. Eiseressen sub 1 betogen tot slot dat de gemeente Leiden ten onrechte in de overeenkomst met vergunninghoudster voorwaarden heeft opgenomen over het gebruik van het terras, zoals een aanlegverbod en een verbod het looppad te gebruiken voor terrastafels. Het opnemen van deze voorwaarden in een overeenkomst is een ongeoorloofd gebruik van privaatrecht voor het regelen van publiekrechtelijke zaken. Deze voorwaarden hadden aan de vergunning moeten worden verbonden.
23.2
Het betoog van eiseressen sub 1 slaagt niet. Niet valt in te zien welke juridische grondslag in de weg staat aan het gelijktijdig en in dezelfde procedure vergunnen van zowel het terras als het looppad. De eigendomssituatie van het looppad is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang in het kader van deze procedure. De rechtbank overweegt voorts dat – anders dan eiseressen sub 1 betogen – de voorwaarden over het gebruik van het terras aan de vergunning zijn verbonden.
Slotoverwegingen
24. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
25. Omdat de rechtbank de beroepen van het Waterambacht Leiden en eiseressen sub 2 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
26. Voor eiseressen sub 1 zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
27.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen sub 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskoten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
27.2
Eiseressen sub 2 hebben voorts verzocht om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van AG als deskundige. De kosten ten behoeve van het opstellen van de second opinion van 10 februari 2016 bedragen € 2.700. De kosten voor de reactie van AG van 5 oktober 2016 op het verweerschrift en de reactie van GC van 13 juni 2016 bedragen € 950,-.
27.3
Naar het oordeel van de rechtbank komen uitsluitend de kosten voor het opstellen van de second opinion van 10 februari 2016 gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking nu dit rapport tot vernietiging van het bestreden besluit heeft geleid en GC naar aanleiding daarvan het onderzoek naar de doorvaarbaarheid heeft aangevuld. Gelet op de door eiseressen sub 1 overgelegde urenspecificatie, het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken, komt voor vergoeding in aanmerking een bedrag van (23 x € 116,09) € 2.670,07.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van de Historische Vereniging Oud Leiden ongegrond;
  • verklaart de beroepen van het Waterambacht Leiden en eiseressen sub 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 331,- aan het Waterambacht Leiden en eiseressen sub 2 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen sub 2 van € 3.662,07.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.