8.1Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak stelt de rechtbank voorop dat de werkgever in zijn positie van eigenrisicodrager ingevolge artikel 63a, tweede lid, van de ZW voor de toepassing van onder andere artikel 29g, tweede lid, van de ZW in de plaats treedt van het Uwv. In artikel 29g, tweede lid, onder e, van de ZW is bepaald dat de verzekerde die ziekengeld ontvangt in elk geval verplicht is te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in het Plan van Aanpak als bedoeld in artikel 26 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Ook in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW is in zijn algemeenheid de verplichting voor de zieke werknemer opgenomen om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verrichten.
8.2.1Op 23 augustus 2014 is een Plan van Aanpak opgesteld waarin de werkgever heeft neergelegd dat voor de werkneemster weliswaar geen passende en duurzame re-integratie-mogelijkheden binnen de organisatie van de werkgever aanwezig zijn, maar dat zij, gelet op haar medische beperkingen en het behandeltraject, gebaat is bij een sociaal activerings-traject. Meer in het bijzonder is in het Plan van Aanpak opgenomen dat de werkneemster een beroepskeuzetest zal worden aangeboden om een goed inzicht te krijgen in haar interesses en mogelijkheden. Tevens zal door middel van empowerment, zowel individueel als in groepsgesprekken, geprobeerd worden het zelfvertrouwen van de werkneemster te vergroten en haar bewust te maken van haar eigen kracht en mogelijkheden in het persoonlijk en sociaal functioneren.
8.2.2In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 6 maart 2015 als zijn oordeel uitgesproken dat de beperkingen van de werkneemster vanuit medisch oogpunt geen dusdanig beletsel vormen, dat zij niet in staat zou zijn deel te nemen aan enige vorm van sociale activering. De verzekeringsarts b&b heeft zich daarbij mede gebaseerd op informatie die op 14 maart 2014 is verstrekt door de behandelend neurochirurg dr. A. Kloet van de werkneemster, die gesteld heeft dat de werkneemster geen beperkingen op re-integratieterrein heeft. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens in zijn rapport van 17 maart 2015 op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts b&b het standpunt ingenomen dat er geen reden is waarom de werkgever niet redelijkerwijs van de werkneemster mocht verlangen deel te nemen aan sociale activering.
8.2.3De rechtbank onderschrijft het genoegzaam onderbouwde medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. In het omtrent de werkneemster beschikbare medische dossier zijn geen medische belemmering aangetroffen op grond waarvan zou moeten worden gezegd dat sociale activering niet van haar mocht worden gevergd. Zij heeft geen medische gegevens ingebracht die tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b aanleiding zouden kunnen geven. De rechtbank volgt voorts de arbeidsdeskundige b&b in zijn standpunt dat het bij sociale activering gaat om het verhogen van de maatschappelijke participatie en het doorbreken of voorkomen van sociaal isolement door het inzetten van maatschappelijk zinvolle activiteiten, die mogelijk een eerste stap op weg naar reguliere (betaalde) arbeid kunnen betekenen. Sociale activering is, anders dan de werkneemster meent, niet gericht op directe toetreding tot de arbeidsmarkt maar betreft een vorm van begeleiding in een periode dat geen mogelijkheden tot re-integratie gelden, zoals in het geval van de werkneemster. Met sociale activering wordt een betrokkene ondersteund en gestimuleerd om sterker en beter op de arbeidsmarkt te komen op het moment dat de re-integratiemogelijkheden er wel weer zijn. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de werkgever vanuit zijn hoedanigheid van eigenrisicodrager voor de ZW sociale activering als verplichting in het Plan van Aanpak heeft kunnen opnemen.
8.2.4Ingevolge artikel 47a, tweede lid, aanhef en onder c, van de ZW in verbinding met artikel 45, eerste lid, aanhef en onder k, van de ZW schorst het Uwv de betaling van ziekengeld indien hij van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat betrokkene zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verplichting als bedoeld in de artikelen 29g en/of 30 van de ZW. De werkneemster heeft naar het oordeel van de rechtbank zonder geldige reden niet voldaan aan de verplichting haar op grond van artikel 29g en/of 30 van de ZW opgelegd, zodat verweerder terecht en op goede grond de betaling van ziekengeld aan de werkneemster heeft geschorst met ingang van 2 oktober 2014.
8.3.1Aangezien de werkneemster in haar afwijzende houding heeft volhard, heeft verweerder in aansluiting op de vier weken van schorsing bij wijze van opvolgende maatregelen de ZW-uitkering verlaagd tot het einde van de wachttijd op 6 maart 2015. Wat betreft de hoogte van de maatregelen heeft verweerder ter zitting toegelicht dat in het bestreden besluit de verlagingspercentages op basis van het evenredigheidsbeginsel zijn verlaagd. Verweerder heeft met ingang van 2 oktober 2014 de ZW-uitkering van de werkneemster met toepassing van artikel 47a van de ZW verlaagd met 15%, na afloop van vier weken doorlopend tot en met 11 november 2014 op grond van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit). Met ingang van 12 november 2014 heeft verweerder de ZW-uitkering van de werkneemster met een percentage van 22,5 tot aan 6 maart 2015, de datum einde wachttijd, verlaagd. De ophoging naar 22,5% heeft verweerder gebaseerd op artikel 8 van het Maatregelenbesluit waarin -kort gezegd- is bepaald dat de reeds opgelegde maatregel wordt verhoogd met 50% indien sprake is van recidive.
8.3.2De rechtbank ziet geen aanleiding deze door verweerder in het bestreden besluit opgelegde maatregelen zowel naar duur als naar hoogte voor onjuist te houden. De werkneemster heeft op dit punt ook geen specifieke gronden aangevoerd. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd zijn geen redenen gelegen voor het oordeel dat eiseres geen verwijt mag worden gemaakt van haar handelen of dat sprake is van een verminderde verwijtbaarheid. Gelet daarop, heeft verweerder de ZW-uitkering van de werkneemster tijdelijk en gedeeltelijk kunnen weigeren.
8.3.3Van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien, kan slechts sprake zijn wanneer de maatregel voor de betrokkene onaanvaardbare gevolgen heeft. Hiervoor heeft de rechtbank in de stukken geen aanknopingspunten gevonden.
9. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond.
10. Verweerder zal aan de werkneemster het door haar betaalde griffierecht van € 45,-- vergoeden.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van de werkgever, zaaknummer 15/5852.
12. De werkgever heeft aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de door verweerder in het bestreden besluit toegepaste verlaging van de aan de werkneemster opgelegde maatregelen en dat de maatregelen dienen te worden gehandhaafd ter hoogte van de percentages opgenomen in de primaire besluiten. Deze beroepsgrond slaagt niet, nu de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 8.7 de percentuele verlaging van de maatregelen in het bestreden besluit door verweerder als juist heeft beoordeeld.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep van de werkneemster voor zover gericht tegen het besluit van 5 februari 2015 en 12 februari 2015 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de werkneemster voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- verklaart het beroep van de werkgever ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, mr. D.A.J. Overdijk en mr. dr. L.M. Koenraad, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.