In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van een maatregel van ophouding opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de verlenging van de maatregel van ophouding, die oorspronkelijk was opgelegd op 29 oktober 2016. De rechtbank oordeelt dat voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding een proces-verbaal van de oorspronkelijke maatregel noodzakelijk is. Aangezien verweerder geen dergelijk proces-verbaal kan overleggen, kan de rechtbank niet vaststellen of de maatregel rechtmatig was. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van ophouding onrechtmatig was vanaf het moment van opleggen. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding voor de onrechtmatige ophouding. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 210,- voor twee dagen onrechtmatige ophouding. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 992,-. Deze kosten dienen door de griffier aan de rechtsbijstandverlener te worden betaald, aangezien eiser een toevoeging heeft ontvangen.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.