De rechtbank stelt vast dat eiser blijkens pagina 4 van het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan de eerdere maatregel van bewaring, dus op 23 oktober 2016, het volgende heeft verklaard:
“Ik ben met mijn advocaat druk bezig een nieuwe aanvraag in te dienen bij de Nederlandse overheid.”
Uit de context van het gehoor blijkt duidelijk dat hij hiermee een asielaanvraag bedoelt. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze verklaring aannemelijk heeft gemaakt dat hij al voor zijn eerdere inbewaringstelling asiel wilde aanvragen. Daarmee valt niet uit te sluiten dat eiser gewoon zijn asielaanvraag heeft ingediend om die inhoudelijk beoordeeld te krijgen en dus niet louter om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Dat eiser pas daadwerkelijk zijn asielaanvraag heeft gedaan nadat hij daarover is bevraagd tijdens het terugkeergesprek op 28 oktober 2016, is onvoldoende om de conclusie te trekken dat de aanvraag louter is ingediend om, kort gezegd, te vertragen. Eiser heeft ter zitting immers onbetwist gesteld dat hij tijdens het vertrekgesprek op 28 oktober 2016 heeft verklaard asiel te willen aanvragen, omdat hem dat toen nadrukkelijk is gevraagd en dat hij de aanvraag anders zou hebben ingediend na een gesprek met zijn advocaat. Dat eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom en dat dit al is beoordeeld in zijn vorige asielprocedure, is ook onvoldoende, omdat niet valt uit te sluiten dat eiser ter onderbouwing van zijn asielaanvraag nieuwe feiten en omstandigheden kan aanvoeren. Aan de door de wetgever bewust gekozen term "louter" in de derde voorwaarde komt betekenis toe en dat lijkt verweerder in deze zaak te licht op te vatten. Blijkens de wetsgeschiedenis (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 3, blz. 33-34) zijn de voorwaarden in artikel 59b, eerste lid, onder c, ontleend aan artikel 8, derde lid, onderdeel d, van de Opvangrichtlijn en aan de Arslan-uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 mei 2013 (C-534/11). In dat arrest, overwegingen 57 en 63 en het antwoord op de tweede vraag van de verwijzende rechter, gebruikt het Hof van Justitie in dit verband de term "met als enig doel" en dat is in de derde voorwaarde van artikel 59b, eerste lid, onder c, vertaald als "louter". In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 6, blz. 17) gaat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van Kamervragen in op een zeer vergelijkbare voorwaarde in artikel 30b, eerste lid, onder f, van de Vw en zegt daarover:
"De beoordeling van de vraag of de vreemdeling de aanvraag louter heeft ingediend om terugkeerhandelingen te verijdelen, zal sterk samenhangen met het moment waarop de asielwens kenbaar is gemaakt in relatie tot de mogelijkheid die asielwens eerder te uiten. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vreemdeling die na maandenlang of zelfs jarenlang illegaal verblijf hier te lande eerst een asielaanvraag indient op het moment dat hij wordt geconfronteerd met handelingen die gericht zijn op de uitzetting, bijvoorbeeld een voorgenomen inbewaringstelling. Ook het (zeer) kort voor een geplande uitzetting indienen van een opvolgende asielaanvraag zal tot de conclusie kunnen leiden dat de aanvraag slechts is ingediend om de uitzetting te verijdelen, zeker indien de onderbouwing van de opvolgende asielaanvraag afwezig of evident ontoereikend is. Uiteindelijk zal de precieze reikwijdte van dit criterium zich naar verwachting in de jurisprudentie uitkristalliseren."