ECLI:NL:RBDHA:2016:14319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
NL16.3158 en NL16.3159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de veiligheidssituatie in Macedonië als land van herkomst voor asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2016 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers, die asiel aanvroegen in Nederland. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had hun aanvragen afgewezen, stellende dat Macedonië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eisers, van Macedonische nationaliteit, voerden aan dat Roma in Macedonië gediscrimineerd worden en dat zij geen bescherming kunnen inroepen bij de autoriteiten. De rechtbank heeft de argumenten van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvragen deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat Macedonië voldoet aan de wettelijke vereisten om als veilig land van herkomst te worden aangemerkt, en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun specifieke omstandigheden hen in gevaar zouden brengen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om aan te tonen dat hun situatie in het land van herkomst onveilig is, en bevestigt de status van Macedonië als veilig land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: NL16.3158 en NL16.3159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
eiseres,
en
[eiser],
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
eiser,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 1] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
[naam 2] ,
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
allen van Macedonische nationaliteit,
tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 2 november 2016 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 25 oktober 2016 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hen geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt verleend. Voorts is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd en dienen zij Nederland onmiddellijk te verlaten.
Op 3 november 2016 hebben eisers beroepen ingesteld tegen deze besluiten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 november 2016. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.J. Hofstra.

De beoordeling

1. Eisers betogen dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Macedonië als veilig land kan worden aangemerkt. Daartoe hebben zij aangevoerd dat Roma in Macedonië worden gediscrimineerd en niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten kunnen inroepen. Eisers hebben in dit kader gewezen op een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 1 november 2016 met bijlagen, inzake de positie van Roma en beschermingsmogelijkheden in Macedonië. Tevens wijzen eisers op jurisprudentie waaruit volgt dat Macedonië ten onrechte als veilig land van herkomst is aangemerkt.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Macedonië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Daartoe heeft verweerder in eerste instantie gesteld dat Macedonië partij is bij de belangrijkste internationale instrumenten ter bescherming van mensenrechten, waaronder het Vluchtelingenverdrag, het Anti-folterverdrag, het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In december 2005 is aan Macedonië de status van kandidaat-lidstaat van de Europese Unie verleend.
Verweerder verwijst voorts naar het rapport van 10 november 2015 (SWD (2015) 212 final), waarin de Europese Commissie (hierna: EC) zich in het kader van de toetredingsprocedure gematigd positief uitgesproken heeft over de vooruitgang die Macedonië gedurende het afgelopen jaar heeft geboekt. Het wettelijk kader voor de bescherming van de mensenrechten is in zijn algemeenheid in lijn met de Europese standaarden. Wel rapporteert de EC dat sprake is van tekortkomingen, met name op het vlak van het uitvoering geven aan de betreffende wetgeving. Volgens het rapport ‘Asylum applicants from the western Balkans: comparative analysis of trends, push-pull factors and responses – Update” van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO, European Asylum Support Office) van mei 2015 leidden Macedonische asielaanvragen in de lidstaten gedurende de periode van juli 2013 tot en met september 2014 tot het laagste inwilligingspercentage van alle zes Balkanlanden, te weten 1%. Daarbij ging het met name om sociale problematiek bij minderheden.
Aanvullend heeft verweerder in het bestreden besluit van belang geacht dat blijkens de toelichting bij de publicatie van de lijst van veilige landen mede redengevend is geacht dat Macedonië ook door de EC op een ontwerp-Verordening voor een Europese lijst met veilige landen van herkomst is geplaatst. De EC heeft in dit verband alle relevante informatie waarover zij beschikt betrokken. Het gaat daarbij met name om verslagen van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR, United Nations High Commissioner for Refugees) en andere relevante internationale organisaties. De EC oordeelde als volgt:
“In de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië vormt de materiële en procedurele mensenrechten- en antidiscriminatiewetgeving, inclusief het lidmaatschap van alle belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, een adequate rechtsgrondslag voor bescherming tegen vervolging en mishandeling. Er zijn geen aanwijzingen voor eventuele refoulement-incidenten met betrekking tot de eigen burgers. Geïsoleerde gevallen van discriminatie of geweld tegen personen uit kwetsbare groepen, zoals kinderen, personen met een handicap, Roma en leden van de LHBTI-gemeenschap, komen nog steeds voor. Omdat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, vormt de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een waarborg voor de doeltreffendheid van het stelsel van rechtsmiddelen tegen dergelijke schendingen van de mensenrechten. In 2014 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat in zes van de in totaal 502 aanvragen sprake was van schendingen. In 2014 waren de lidstaten van oordeel dat 0,9 % (70) van de asielaanvragen van burgers van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gegrond was. Ten minste zeven lidstaten hebben de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië als veilig land van herkomst aangemerkt. De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat aangewezen. De hierboven genoemde omstandigheden moeten door de lidstaten in het bijzonder in aanmerking worden genomen wanneer zij beoordelen of een derde land dat voorkomt op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor een specifieke asielzoeker als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, of wanneer zij een verzoek beoordelen met gebruikmaking van de in Richtlijn 2013/32/EU bedoelde procedurele voorzieningen voor verzoekers uit een veilig land van herkomst. Op basis hiervan concludeert de Commissie dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een veilig land van herkomst is in de zin van Richtlijn 2013/32/EU.”
In het bestreden besluit verwijst verweerder nogmaals naar het rapport van 10 november 2015, waarin de EC in het kader van de toetreding van Macedonië tot de Europese Unie heeft gerapporteerd over de situatie in dit land. In haar rapport benoemt de EC allereerst dat Macedonië een recente politieke crisis heeft doorgemaakt. De EC en het Europese Parlement hebben daarbij een overeenkomst tussen de betrokken partijen gefaciliteerd, waarna een einde kwam aan een boycot door parlementsleden die tot de oppositie behoorden. De EC rapporteert voorts dat wet- en regelgeving relatief goed in overeenstemming zijn met het Europese acquis. Vooral in de daadwerkelijke implementatie van die wet- en regelgeving dient echter nog het nodige te worden gedaan.
Ten aanzien van de rechtspraak stelt de EC dat sprake is geweest van een zekere achteruitgang; de voortgang werd ondermijnd door politieke bemoeienis met de rechtspraak. In de overgrote meerderheid van de ‘gewone’ zaken zijn de nationale gerechten echter in staat onafhankelijk recht te spreken. Burgers kunnen in voorkomende gevallen bij onder andere het Ministerie van Justitie, de Ombudsman en bij het Supreme Court klachten indienen tegen rechters. In het recente verleden zijn rechters en openbare
aanklagers strafrechtelijk vervolgd. De autoriteiten hebben voorts significante inspanningen verricht in de strijd tegen corruptie, waarbij wel aangetekend dient te worden dat dit vooral geldt ten aanzien van corruptie verband houdend met georganiseerde misdaad en machtsmisbruik door ambtenaren behorend tot het lagere en middenkader. Ten aanzien van corruptie op het hogere niveau dient nog het nodige te worden gedaan.
De wet- en regelgeving inzake de bescherming van de mensenrechten voldoet volgens de EC aan de Europese maatstaven, maar de implementatie ervan behoeft verbetering. De Ombudsman is de belangrijkste overheidsinstantie die toeziet op de naleving van de mensenrechten. Deze instantie ontving in 2014 in totaal 4249 klachten, een stijging van 11% ten opzichte van 2013. In 87% van de zaken werden de aanbevelingen van de Ombudsman opgevolgd.
De EC is van oordeel dat de Macedonische autoriteiten nog de nodige stappen dienen te zetten om de positie van minderheden te verbeteren. Ten aanzien van Roma wordt gemeld dat een nieuwe strategie voor 2015-2020 is aangenomen. Een aantal op Roma gerichte overheidsprojecten inzake sociale woningbouw, onderwijs, werkgelegenheid en maatschappelijke ondersteuning hebben goede resultaten geboekt. In zes gemeenten functioneren bemiddelaars ten behoeve van de gezondheidszorg voor Roma.
Tevens heeft verweerder de rapportage van het US Department of State (hierna: USDOS) betrokken en heeft vastgesteld dat de inhoud van het meest recente Country Report, dat ziet op 2015, in grote lijnen overeenstemt met de bevindingen van de EC. Blijkens dit rapport was in 2015 geen sprake van arbitraire of buitengerechtelijke executies of politiek gemotiveerde verdwijningen. De autoriteiten respecteerden het verbod op arbitraire arrestaties en detenties niet in alle gevallen. De strafwetgeving inzake arrestaties en detenties wordt in het algemeen echter nageleefd. Verdachten, hun advocaten of familieleden kunnen de rechtmatigheid van detenties bij de rechtbank aanvechten en verzoeken om invrijheidsstelling en compensatie wegens onrechtmatige detentie.
Voorts acht verweerder van belang dat het ministerie van Binnenlandse Zaken een ‘professional standards unit’ heeft die zich bezig houdt met onderzoek naar ongeoorloofd politiegeweld en andere vormen van misdragingen. In het eerste halfjaar van 2015 werden ten aanzien van 104 politiebeambten disciplinaire maatregelen genomen, ten aanzien van
14 medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken werd strafvervolging ingesteld wegens machtsmisbruik en vervalsing van paspoorten.
Verweerder wijst er op dat het USDOS meldt dat burgers mensenrechtenschendingen bij de strafrechter, de burgerlijke rechter en de bestuursrechter aan de orde kunnen stellen, afhankelijk van de aard van de schending en de identiteit van degene die verantwoordelijk wordt gesteld voor de schending. Een ongunstige uitspraak kan in hoger beroep worden bestreden. De autoriteiten respecteerden in het algemeen de uitspraken van rechtbanken. Voorts kunnen burgers een klacht indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Verder volgt uit het rapport van het USDOS over 2015 dat in Macedonië zowel nationale als internationale mensenrechtenorganisaties actief zijn. Deze (onafhankelijke) instanties worden daarbij niet gehinderd door de autoriteiten. Overheidsfunctionarissen zijn genegen naar deze organisaties te luisteren, maar ondernamen daarop vaak geen actie. De door de autoriteiten ingestelde Ombudsman is belast met de bescherming van de mensenrechten, maar kampt met onvoldoende (financiële) ondersteuning. De wet verbiedt discriminatie op basis van leeftijd, sekse, ras, handicaps, taal en etnische, sociale of politieke affiliatie. De autoriteiten handhaven in het algemeen deze verboden, zij het dat blijkens rapportage van de Ombudsman discriminatie in alle geledingen van de maatschappij voorkomt.
Verweerder heeft tevens een analyse van het EASO betrokken en is van oordeel dat het gegeven dat andere lidstaten – evenals Nederland – slechts zeer incidenteel asielaanvragen van Macedonische burgers inwilligen, iets zegt over de veiligheidssituatie in dat land. Bij de beoordeling van asielaanvragen wordt immers per individueel geval getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en aan artikel 3 van het EVRM. Het lage percentage inwilligingen is derhalve een sterke indicatie dat Macedonië in zijn algemeenheid veilig kan worden geacht.
Verweerder heeft verder de situatie van Roma in Servië nader toegelicht onder verwijzing naar het eerder genoemde rapport van de EC. Daaruit volgt volgens verweerder dat in 2015 een nieuwe strategie inzake Roma is aangenomen, alhoewel wordt aangetekend dat nog onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan bevindingen en de coördinatie tussen betrokken instituten zwak is. Een aantal overheidsprojecten op het gebied van sociale huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid en sociale hulpverlening hebben goede resultaten opgeleverd. Voorts wijst verweerder op een rapport van 13 juli 2015 waarin het Network for Protection from Discrimination en REACTOR meldt dat huisvesting voor Roma het grootste probleem vormt, maar dat sprake is van een proces van verbetering. Appartementen die in handen zijn van de Staat worden toegewezen aan Roma, zijnde een kwetsbare categorie. Er is eveneens een speciaal ondersteuningsprogramma gericht op verbetering van de levensomstandigheden van Roma, de infrastructuur in Roma nederzettingen en mogelijkheden voor legalisering van illegale bouwwerken.
In de bestreden besluiten heeft verweerder de situatie van Roma nader toegelicht onder verwijzing naar een rapport van de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) van 7 juni 2016 waarin wordt gesteld dat sprake is geweest van voortuitgang inzake werkgelegenheid van Roma in de publieke sector. Het aandeel van Roma groeide van 0,33% in 2005 naar 2,56% in 2012. Op het gebied van het onderwijs is eveneens sprake van een toegenomen deelname van Roma. Vanaf 2010 zijn ten behoeve van de participatie van Roma in het onderwijs diverse begunstigende maatregelen getroffen, zoals financiële ondersteuning, gratis leermaterialen, vervoer en slaapzalen. Er zijn momenteel twaalf Roma informatiecentra ten behoeve van de toegang tot onderwijs en sociale diensten. Voorts zijn er in Skopje mobiele juridische diensten die voorzien in gratis juridische diensten en adviezen voor Roma.
3. Uit het vorenstaande volgt dat de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat er in Macedonië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat er daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Verweerder heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat er in Macedonië algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, waardoor zijn aanwijzing als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. Anders dan eisers betogen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het bestreden besluit dat verweerder, in strijd met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) en mede gelet op overweging 5.14 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Widdershoven in deze zaak (ECLI:NL:RVS:2016:2040), niet na een eigen, zelfstandig onderzoek en een beoordeling van het onderzoek van de EC, dit onderzoek gemotiveerd tot het zijne heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat verweerder ook andere bronnen daarbij heeft betrokken.
Hoewel voorts uit de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 1 november 2016 blijkt dat Roma het slachtoffer kunnen worden van discriminatie, blijkt daaruit onvoldoende, ook in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, dat hiertegen niet de bescherming van de Macedonische autoriteiten kan worden ingeroepen. De jurisprudentie waarnaar eiser heeft verwezen kan hem niet baten, nu verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat Macedonië een veilig land van herkomst is. Het betoog faalt
4. Gelet hierop bestaat er een rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Macedonië geen bescherming nodig hebben. Het is derhalve aan eisers om aannemelijk te maken dat Macedonië voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Ten aanzien van de stelling dat eiseres vreest dat zij berecht zal worden voor de door haar gepleegde strafbare feiten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de strafbaarstelling in haar geval onevenredig zwaar zal zijn uit hoofde van de overtuiging dat het delict op grond van één van de in het Verdrag genoemde gronden heeft
plaatsgevonden, of dat naast of in plaats van normale bestraffing sprake zal zijn van discriminatoire vervolging. De stelling dat zij een langere straf zal krijgen vanwege haar Roma-afkomst, heeft verweerder niet hoeven volgen, nu eiseres deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Het betoog faalt.
Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat eisers vrezen de voogdij over hun kinderen te verliezen wegens de mogelijke detentie van eiseres en de omstandigheid dat de kinderen niet de achternaam van eiser dragen, onvoldoende is om te concluderen dat Macedonië ten aanzien van hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. In dit kader heeft verweerder terecht overwogen dat eisers bij voorkomende problemen zich kunnen wenden tot de Macedonische autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eisers niet kunnen of willen helpen. Dit klemt eens te meer nu eisers niet hebben getracht de bescherming in te roepen van de Macedonische autoriteiten.
6. Gezien het vorenstaande is de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst rechtmatig en hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat Macedonië voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers dus terecht ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
7. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd ten aanzien van het opgelegde reisverbod voor de duur van twee jaren en het onthouden van een vertrektermijn.
8. Derhalve zijn de beroepen ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).